Ficus is een plantengeslacht uit de moerbeifamilie. De naam Ficus kennen we vooral als kamerplant. Mensen hebben dan een ficus in huis en bedoelen daarmee één van de 750 soorten binnen het geslacht. Meestal betreft het een Ficus lyrata (vioolbladplant) of een Ficus elastica (rubberboom). De vruchten van bomen uit dit geslacht worden vijgen genoemd. De vijg die het populairst is als eetbare vrucht voor mensen, wordt dan ook domweg vijg genoemd. Het betreft de vrucht van de Ficus carica, genoemd naar de streek waar deze van nature voorkomt, in Klein-Azië of Anatolië. Het is het gebied waar het huidige Aziatische deel van Turkije ligt. Κᾱρίᾱ was de Oud-Griekse naam die is blijven hangen tot aan nu.

Eén van mijn verre voorvaderen liep een paar duizend jaar geleden in dat gebied rond. Kork, zo heette die voorouder, was een liefhebber van vijgen. Dat kwam goed uit, want die groeiden daar. We hebben het hier dus over de Ficus carica. De stam van Kork trok in het gebied rond. Ze waren nomaden, een type mens dat een vrij willekeurige manier van zich door een gebied verplaatsen heeft. Het lijkt impulsief, maar door jarenlange overlevering wist die stam eigenlijk best goed wanneer in welk seizoen er op welke plek dingen te halen waren. De stam was erg opportunistisch. Het waren geen migranten met een duidelijke reisroute. Integendeel, de kennis van de omgeving in de verschillende seizoenen was aanwezig, maar de precieze route niet.

Er was ook een sjamaan, die niet alleen de dokter was, maar ook door rituelen tot inzichten kon komen over de wereld, de omgeving, de planten en de dieren. Dat hielp die vroege mensen om te leren zich te kunnen verplaatsen in iets of iemand anders. Het was een fundamentele eigenschap, die steeds belangrijker werd. De sjamaan kon, bijvoorbeeld door ritmisch trommelen, lang vasten, afzondering en het nemen van hallucinerende middelen, een andere staat van bewustzijn creëren en zo tot inzichten komen. Het zorgde voor kennis en wijsheid over elkaar, zichzelf en de wereld. Van impulsen naar intuïtie en van reflexen naar reflectie.

In de tijd van Kork was er nog gewoon een groen reisadvies, dus trok de stam regelmatig over de huidige grens tussen Turkije en Syrië. Het was er goed toeven in de streek en antropologen en archeologen zouden er later achter komen dat dit gebied onderdeel zou zijn van de ‘vruchtbare halve maan’, een streek in het Midden-Oosten waarin voor het eerst landbouw bedreven zou worden, wat de aanzet zou geven tot een paar bijzondere ontwikkelingen binnen de mensheid. Daar komen we straks op.

Voor Kork was de wereld tegelijk simpel als onbegrijpelijk. De stam was het belangrijkste, maar ze was er zich ook van bewust dat er andere stammen waren. Die kwamen ze zo nu en dan tegen. Soms werd het knokken maar meestal werd er gewoon vriendelijk gedaan. Voor deze interactie tussen stammen waren er een aantal rituelen bedacht. Manieren om aan elkaar te bewijzen dat de intenties vriendelijk waren. Manieren om als mens te proberen zich te verplaatsen in de ander. Eén van die rituelen was het schudden van handen. Daarmee kon je aan een vreemde laten zien dat je geen wapens droeg, je kon ermee aangeven dat je iemand je laat aanraken en daarmee veiligheid creëren en bovendien kon je zo, letterlijk, aanvoelen wat de sfeer is, door spanning, temperatuur en vochtigheid van iemands hand te registreren.

Andere stammen waren een bijzonder fenomeen in het leven van Kork en haar stam. Enerzijds werd ermee gehandeld en vriendelijkheden uitgewisseld. Aan de andere kant waren deze anderen een gevaar. Ze konden namelijk stamleden ontvoeren, doden, verwonden en verleiden om de overstap te maken. Het is ook in deze periode dat er mythes zijn ontstaan over anderen, over gevaren die buiten de groep liggen. Over het kwaad van het verlaten van de stam. En zo ontstonden er ook weer nieuwe rituelen, met name rituelen waarin pijn en angst moesten worden doorstaan om de toewijding aan de stam mee te bewijzen.

Over het algemeen was het leven nog best simpel. Er was een (mannelijke) hemelgod tussen de sterren, er was een (vrouwelijke) god van de aarde en de vruchtbaarheid, er waren nog een trosje andere goden en er waren anderen. Verder was het vooral zaak om voldoende eten te krijgen, veilig te blijven en het voortbestaan van de stam veilig te stellen. Maar ook daar waren deze mensen zich niet van bewust. Ze deden maar wat. Ze waren daar. Ze leefden met, in, van en soms tegen de natuur. Steeds wanneer het warmer werd, waren ze op de ene plek, en als het kouder werd, waren ze op een andere plek. Niet steeds exact hetzelfde, maar ze wisten wel in welk seizoen ze welke gebieden moesten bezoeken. Ze liepen wilde dieren achterna, en wisten wanneer vruchten rijp waren. Op belangrijke punten kerfden ze in boomstammen en legden ze stenen op een stapel om zichzelf de weg te wijzen. Ze kapten zichzelf door struiken om de snelste weg te nemen. En ze legden stenen in de rivier om over te kunnen steken. En als de rivier buiten haar oevers was getreden, dan was daar meestal een goddelijke reden voor, maar waren de doelen niet anders: in leven blijven.

Kork was in de stam verantwoordelijk voor twee dingen: de afwas en vijgenjam. Dat had ze goed geregeld want er was nog geen servies en bestek uitgevonden. De vijgenjam van Kork was een favoriet in de stam. Hoewel het recept simpel was—je verwarmt rijpe vijgen met wat honing en liet het dan afkoelen—was het een belangrijk onderdeel van het succes van de stam. Zo nu en dan kwamen ze wat andere mensen tegen en ruilden ze wat vijgenjam, bijvoorbeeld tegen gedroogde vis, dadels of vlees.

Kork liep (letterlijk) al een tijdje mee met de stam. Ze was verantwoordelijk voor het vinden van de beste vijgen op het juiste moment. Dat lukte aardig goed. Ze wist waar de vijgenbomen stonden en wanneer ze vruchten droegen. Dan had ze een boom gevonden en kon die leeggeplukt worden. Een feestmaal voor de hele stam en dan ook nog heel veel extra vijgen om te drogen, later op te eten of te ruilen met andere stammen.

Op een dag zat Kork in de schaduw van een vijgenboom wat voor zich uit te staren. ‘Bijzonder’, dacht ze, ‘dat er vijgenbomen zijn maar ook heel veel andere bomen. Bomen zonder vijgen, zonder vruchten, bomen waar we niets aan hebben. Ja, we zouden een kano kunnen maken van die bomen, maar wat is er nou aan de overkant van het water te doen? Hier is genoeg. Dus laat maar zitten. Het is ook best vervelend dat we steeds naar een nieuwe vijgenboom moeten lopen als we alle vruchten hebben geplukt van deze. Ik wil best 10.000 stappen op een dag zetten hoor, daar niet van, maar het zou handiger zijn als hier gewoon superveel vijgenbomen stonden zodat we altijd genoeg vijgen zouden hebben.’

Kork keek voor zich uit en begon te fantaseren. ‘Die overbodige boom weg, dat hoge gras ook, hier een vijgenboom, daar een vijgenboom, verderop nog meer.’ Ze brak wat vijgentakken af en drukte ze in de grond, als een soort piketpaaltjes. Om datgene wat ze in haar hoofd had in de echte wereld te zien. ‘Ja, dat zou toch mooi zijn. Als er nog een paar vijgenbomen stonden.’ Die middag deed Kork een dutje en droomde ze over een vijgenbos. Een bos met alleen maar vijgenbomen. Een bos zo groot, dat het niet meer nodig was om de hele tijd rond te lopen op zoek naar rijpe vijgen, maar gewoon kon wachten tot alles in één keer rijp was, op één plek.

De volgende dag trok de stam verder. Kork voorop. Langs vijgenbomen, langs vijvers waar eenden werden gevangen, langs rivieren waar werd gevist, langs een knollenveld en door een enorme lap woestijn wat altijd een beetje vervelend was. Zand in je schoenen. Het werd koud en het werd weer warm en precies een jaar later kwamen Kork en haar stam weer terug bij de favoriete vijgenboom en daar zag ze het mooie plekje waar ze dat dutje had gedaan en die mooie droom had gehad. Ze dacht ook weer aan mogelijkheden van deze plek. Hoe mooi het zou zijn als er meer vijgenbomen stonden zodat ze daar een flinke voorraad konden aanleggen. En wat bleek? Die demonstratief in de grond geprikte vijgentakken die de verbeelding van Kork moesten weergeven stonden er nog steeds! Ze waren gegroeid. Er groeiden zelfs vijgen aan sommige van die demonstratief en plotseling geplante vijgentakken!

Dit veranderde alles. Zonder dat Kork het wist had ze landbouw bedacht (en stengelstekken trouwens). Ze was erin geslaagd om haar verbeelding van efficiëntie om te zetten in iets tastbaars. Er stonden nu maar liefst 28 vijgenbomen waar er eerst maar eentje stond. Weliswaar niet allemaal even groot, maar Kork zag de potentie. Ze kon zich inbeelden dat de takken bij het volgende bezoek, als moeder natuur het wilde, nog meer waren gegroeid en nog meer vijgen zouden dragen. Dit werd zo de beste vijgenplek. Een plek om op tijd terug te keren om andere stammen (en dieren) te slim af te zijn. Kork had op haar manier de natuur getemd. Dit moest worden gekoesterd.

Kork besloot daarom gras te verbranden, wat bomen te kappen om schaduw weg te nemen, wat water uit de rivier te halen en bij de vijgentakken te gieten en nog maar eens een offer te brengen aan de god van vruchtbaarheid. Er werd overlegd en besloten om zeer snel weer terug te keren naar deze plek.

Lang verhaal kort, dit ging ieder jaar zo door tot er een enorm vijgenbos was, die stam daar het hele jaar bleef, een hekje bouwde om wilde dieren tegen te houden en landbouw was geboren. Het was het begin van een nieuwe periode. En het kwam allemaal door Kork. Maar er was wel opeens een enorm vijgenoverschot en dat kwam die hele stam de neus uit.