De rijkdom van de mens is evenredig aan het aantal dingen waar hij buiten kan.
Henry David Thoreau
Arm zijn is niet te weinig hebben, het is meer willen.
Seneca
Je bent rijk als je niets mist.
Frédéric Gros[1]
Het doel, altijd, is meer—meer vrienden, meer fans, meer volgers, daarom is er een markt ontstaan voor die dingen.
Astra Taylor[2]

Het duurde meer dan anderhalf miljoen jaar voordat modern-mensachtige mensen zich zo’n beetje over de gehele wereld hadden verspreid vanuit Afrika. In iedere hoek van de aardbol hadden zich nu, in verschillende samenstellingen en omvang, volkeren gevestigd. Niet dat de wereld uitpuilde van de mensen, maar ze zaten wel zo’n beetje overal. In het ijs van Groenland en Noord-Canada, in zo’n beetje ieder berggebied, om en nabij iedere woestijn, in ieder regenwoud en op bijna elk eiland. Steeds meer plekjes waren ingenomen maar er waren ook nog steeds heel veel plekjes vrij.

Zo’n 1000 jaar geleden waren er ongeveer 250 miljoen mensen op aarde. Dat aantal was precies genoeg voor die groepen mensen om bij tijd en wijlen flink met elkaar te knokken, maar tegelijkertijd elkaar nog steeds voornamelijk met rust te laten. Buren wisten van elkaar, en van elkaars buren, maar de gemiddelde Javaan wist niets van de gemiddelde Mexicaan. En dat terwijl handel tussen die twee streken in theorie mogelijk was. Javanen handelden met Chinezen, Chinezen met Arabieren, Arabieren met Russen, Russen met Vikingen en Vikingen bezochten Noord-Amerika, waar ook weer levendige handelsroutes bestonden helemaal via Mexico naar Midden-Amerika[3].

De manier van leven begon overal op de wereld een beetje te veranderen. Over het algemeen deden mensen overal hetzelfde: zorgen dat er genoeg eten was voor iedereen. En wanneer er overschotten ontstonden, dan hadden mensen handen vrij om andere dingen te doen. Vaak resulteerde dat in de behoefte om nog meer dingen te consumeren. Dat kon voedsel zijn, maar vaak ook andere producten. Waar voorheen iedereen produceerde en dat dan allemaal zelf (of in groepsverband) consumeerde, kwamen productie en consumptie nu steeds meer los van elkaar te liggen. Productie en consumptie raakten verder uit elkaar. Zowel in ruimte als in tijd.

Slimme lieden waren er ook achter gekomen dat je, met behulp van geld, helemaal niet meer hoefde te produceren. Daar kon je andere mensen voor inzetten. Dan kon je vervolgens alleen nog maar consumeren. Dat was toch wel het fijnste.

Consumptie werd aangewakkerd door interesse in het onbekende. En vice versa trouwens. Door het uit elkaar trekken van productie en consumptie en door schaalvergroting, konden mensen steeds beter in hun behoeften voorzien. Er waren meer overschotten en daardoor minder zorgen over het voortbestaan van individuen. Met als resultaat: meer mensen. En steeds sneller steeds meer mensen.

Die bevolkingsgroei zorgde voor meer connecties tussen verschillende groepen over de wereld. Mensen voelden zich toen, net als nu, ook bijzonder belangrijk wanneer ze spulletjes bezaten die zeldzaam waren. En spulletjes van ver waren doorgaans zeldzaam. Die werden dan voor veel geld verkocht aan mensen die het er voor over hadden om dat vele geld te betalen om luxegoederen te bezitten, waar ze dan weer tof mee konden doen tegenover mensen in hun eigen groepje.

Deze basisbehoefte aan meer en zeldzamer spulletjes zorgde alleen maar voor meer wereldhandel. In die tijd, zo rond het jaar 1000, waren veel volkeren een beetje aan elkaar gewaagd. Dan vocht een groep mensen met een andere groep en won de ene, maar werd een paar jaar later alles weer terugveroverd. Dan weer ontstond er een enorm rijk, dan weer snel uiteenviel. Hier en daar leefden wel dezelfde groepen mensen voor langere tijd, maar het was nogal een komen en gaan van heersers, regeringen en bestuursvormen.

Het is de vraag of je het zo kunt beschrijven, maar zo bleef de wereld een beetje in balans. Er waren wel veroveraars en veroverden, maar er waren niet zeer grote verschillen over zeer grote delen van de tijd. Je zou je kunnen afvragen of het ook domweg onnodig was om enorm agressief andere plekken en volkeren te gaan bezetten: er was, in principe[4], genoeg voor iedereen. Het hoopje mensen dat op de aarde leefde in die tijd, had samen genoeg met wat er was[5].

Toch had de scheiding van productie en consumptie, samen met het gebruik van een proxy (goud en geld) voor waarde, ervoor gezorgd dat er een weg zonder einde was ingeslagen. Steeds vaker kwamen er nieuwe producten van ver op de markt. Allemaal bijzonder en zeldzaam. Tot ze de markt langzaamaan overspoelden (en handelaren enorm ‘rijk’ maakten) en er weer op zoek gegaan moest worden naar andere zeldzame producten. Dat kon voor altijd zo doorgaan. De verzameldrang van de mens kende geen grenzen. Het was nooit genoeg. ‘Meer bezit’ leek (en lijkt) het adagium van zo’n beetje iedereen.

Sommige streken en volkeren begonnen een voorsprong te krijgen op het wereldtoneel. Daar zijn verschillende oorzaken voor te vinden. De titel van het boek Zwaarden, Paarden en Ziektekiemen van Jared Diamond[6] verraadt een drietal manieren waarop Europese volkeren een voorsprong hadden op kunnen bouwen op de rest van de wereld. Diamond beschrijft bovendien de fysische geografie van Europa en het bijbehorende klimaat als een groot voordeel voor de ontwikkeling van economieën: Europa heeft een kenmerkende geografie met allerlei schiereilanden waarbij een klein landoppervlak juist een enorme kustlijn heeft: veel volkeren hadden op deze manier toegang tot water, toen en nu een belangrijke handelsweg. De relatief warme golfstroom zorgde bovendien voor een gematigd klimaat met zeer regelmatige regens. In het boek Arm en Rijk van David S. Landes gaat verder in op deze ‘ongelijke bedeling door de natuur’[7] met als belangrijkste verschillen tussen plekken het klimaat en de bijbehorende temperaturen en neerslagvormen en verschillen tussen warme, koude, natte en droge periodes en de intensiteit ervan. Landes heeft het enerzijds over rechtstreekse effecten van ‘de natuur’ zoals hitte en daarnaast secundaire effecten, zoals de aanwezigheid van ziekten in tropische gebieden, die zich beter kunnen verspreiden zonder de aanwezigheid van koude winters. Daar kwamen we natuurlijk rijkelijk laat achter. Een ziekte als mal-aria werd aanvankelijk toegeschreven aan slechte moeraslucht. Door het dempen van moerassen ging de ziekte over, maar dat kwam natuurlijk enkel omdat de overbrengers van de parasiet met de ziekte, muggen, zich niet meer konden voortplanten zonder stilstaand water.

Aan het einde van de middeleeuwen waren een aantal Europese volkeren die rijk waren geworden en zodoende ook hun rijken hadden gesticht. Door informatie over handelsroutes, behoefte aan nieuwe spulletjes en een menselijke drang naar avontuur, werden er steeds nieuwe en verdere handelsmissies ondernomen. Zulke handelsmissies waren voor allerlei doeleinden uitermate geschikt. Zo ontstonden er de eerste bedrijven die een risico namen om waardevolle handelswaar te kunnen verkrijgen, maar ook kans hadden om te zinken en niet eens met lege handen maar überhaupt niet terug te komen. Ook hadden heersers van landen er belang bij om nieuwe gebieden te ontdekken om ze eventueel later aan hun rijk te kunnen toevoegen. Meer onderdanen, meer handel, meer spulletjes, meer geld, meer macht, meer… wat eigenlijk? En dan waren er vaak nog missionarissen die het belangrijk vonden om het woord van hun favoriete god over de wereld te verspreiden. Er was nog een groep mensen, de wetenschappers. Die vonden het interessant om onbekende streken, gebruiken, volkeren, culturen, individuen, plekken, planten, dieren, klimaten, stenen, fossielen, rivieren en ideeën te ontdekken en te beschrijven. Samen hadden ze dus voldoende redenen om (bij voorkeur) het ruime sop te nemen. Overheden, bedrijven, wetenschappers en missionarissen versterkten elkaar op zulke reizen.

Het behoeft geen nadere toelichting wat er in de tweede helft van het tweede millennium is gebeurd. Het Westen heeft een flink stempel gedrukt op de rest van de wereld. Landes beschrijft dan ook een ‘West-Rest’-verdeling over de wereld. Volgens hem zijn er twee stromingen van uitleg over de verschillen tussen deze twee:

Sommigen beschouwen de welvaart en de dominante positie van het Westen als de triomf van goed over kwaad. De Europeanen, zeggen ze, waren slimmer en beter georganiseerd, en werkten harder; de rest was onwetend, arrogant, lui, achtergebleven en bijgelovig. Anderen zien het juist omgekeerd: de Europeanen, zeggen ze, waren agressief, meedogenloos, hebzuchtig, gewetenloos en hypocriet; hun slachtoffers waren gelukkig, onschuldig en zwak — een willige prooi, die dan ook met huid en haar verorberd is.
David S. Landes[8]

Dat het juist de Europeanen waren die zich hadden voorgenomen om de wereld te veroveren—of, als ze zich dat niet hadden voorgenomen, het wel deden zodra ze kans kregen—maakt eigenlijk niet uit. De vraag is juist: waaróm vinden mensen en groepen mensen het zo belangrijk om hun rijk en rijkdommen te proberen uit te breiden, ten koste van anderen? Of is het juist helemaal geen bewuste keuze? Zijn vooruitgang en beschavingen juist experimenten, zoals Ronald Wright het in Kleine geschiedenis van vooruitgang noemt?

Op vruchtbare grond aan de oever van een rivier een klein dorpje bouwen is een goed idee, maar als dat dorpje uitgroeit tot een stad die alle vruchtbare grond in beslag neemt, dan wordt het een slecht idee. (…) Het onvermogen van de mens om gevolgen op de lange termijn te voorzien — of althans er rekening mee te houden — is misschien een gevolg van het feit dat we miljoenen jaren als jagers/verzamelaars van de hand in de tand hebben geleefd? Misschien is het ook weinig meer dan een combinatie van laksheid, hebzucht en domheid, die wordt bevorderd door de vorm van de sociale piramide. De concentratie van macht aan de top van grootschalige samenlevingen heeft tot gevolg dat de elite belang heeft bij het behoud van de status quo; in tijden van tegenspoed blijft het hen nog lang voor de wind gaan, terwijl het milieu en het gewone volk al veel eerder met de gevolgen worden geconfronteerd.
Ronald Wright[9]

Is er een verschil tussen persoonlijke rijkdom en rijkdom als groep? Hebben samenwerken, samen leven en de enorme toename van het aantal mensen die er tegelijk op aarde rondlopen ervoor gezorgd dat er onbegrijpelijke verschillen zijn ontstaan tussen wat een groep (en dus een gemiddeld persoon) belangrijk acht, en de voorkeuren van een individu (dat nooit het gemiddelde is)?

Volgens Nassim Taleb bestaat (persoonlijke) rijkdom als ‘zorgeloos slapen, een helder geweten, wederzijdse dankbaarheid, afwezigheid van afgunst, (…) spierkracht, fysieke energie, veelvuldig lachen, geen maaltijden alleen, geen gymles, wat fysieke arbeid (of hobby), een goede stoelgang, geen vergaderruimtes en periodieke verrassingen’. Het is volgens hem daarom ‘grotendeels subtractief’[10]. Maar als rijkdom subtractief is—als rijkdom de afwezigheid van de behoefte aan meer is—waarom lijkt de wereld dan grotendeels te draaien om winsten (overschotten), groei van winsten (steeds grotere opeenvolgende overschotten) en groei van de groei van winsten (steeds grotere verschillen tussen opeenvolgende overschotten)?

Wat drijft groepen van mensen in het nastreven van rijkdom? Waarom zijn ‘nieuw’, ‘meer’ en ‘meer meer dan de vorige meer’ zo belangrijk?

Dezelfde vragen worden beschreven (maar volgens mij niet beantwoord) in de bekende parabel van de visser en de zakenman, waarin een zakenman op vakantie op een tropisch eiland een visser tegenkomt met een prachtige vangst en vraagt hoe lang hij erover heeft gedaan om deze buit binnen te halen. ‘Een half uurtje’ zegt de visser ‘Ik kan knettergoed vissen, dus ik ga ’s ochtends even de zee op en ben dan zo weer terug’. Waarop de zakenman zich afvraagt wat de visser dan zoal op een dag doet. ‘Een beetje vissen, luieren, tijd met mijn vrouw en kinderen doorbrengen, een wijntje drinken en uitgebreid eten, dansen en zingen met de mensen in m’n dorp,’ reageert de visser. De zakenman, nu een beetje geïrriteerd door de domheid van de visserman die zijn zakelijke groeipotentie niet doorheeft, vraagt zich af waarom de visser niet wat meer uren besteedt aan vissen, zodat hij meer kan vangen, meer kan verdienen, een grotere boot kan kopen, mensen aan het werk kan zetten, z’n vloot kan uitbreiden, nog meer kan vissen en al na misschien 15 jaar groei z’n bedrijf kan verkopen voor miljoenen. Ziet de visser dan niet de ongekende mogelijkheden? Want, zo redeneert de zakenman, ’als je je bedrijf hebt verkocht, kun je met pensioen, op een tropisch eiland wonen, een beetje vissen, luieren, tijd met je vrouw en kinderen doorbrengen, een wijntje drinken en uitgebreid eten, dansen en zingen met de mensen in je dorp.’


Frédéric Gros — A Philosophy of Walking ↩︎

Astra Taylor — The People's Platform: Taking Back Power and Culture in the Digital Age ↩︎

Valerie Hansen — The Year 1000 ↩︎

In theorie en in de praktijk, toen al en nu ook ↩︎

Ik wil de enorme slagvelden met ongeëvenaard persoonlijk leed niet bagatelliseren, maar in vergelijking met opeenvolgende dynamieken anno het derde millennium was er niet zo veel aan de hand. ↩︎

Jared Diamond — Zwaarden, Paarden en Ziektekiemen ↩︎

David S. Landes — Arm en Rijk ↩︎

ibidem ↩︎

Ronald Wright — Kleine geschiedenis van vooruitgang ↩︎

Nassim Taleb — Antifragile ↩︎