Democratie is een gevaar voor de rechten van minderheden.
John Stuart Mill

Twijfel er nooit aan dat een kleine groep bedachtzame burgers de wereld kan veranderen.
Margaret mead

Je kunt een vrij persoon precies definiëren als iemand wiens lot niet centraal of direct afhankelijk is van de beoordeling van anderen.
Nassim Taleb

Door naar een mier te kijken, zul je weinig te weten komen over hoe een mierenkolonie werkt. Als je een heel mierenleven lang het gedrag van deze ene mier observeert, weet je niet hoe deze mier zich verhoudt tot andere mieren. Sterker nog: door een individuele mier te bekijken, weet je niets over de groep waartoe de mier behoort. Een mierenkolonie is simpelweg geen collectie individuele mieren, maar het geheel van interacties tussen al die mieren en de mieren zelf[1]. Zo werkt het ook met mensen. Om te begrijpen hoe een individu en een groep werken moeten we even terug naar onze verre kanobouwende voorouder Uremōndōgle die zo’n tienduizend jaar geleden leefde in het gebied wat nu Nederland is.

De ijskappen van de laatste IJstijd hebben zich net teruggetrokken, maar dat ging zo langzaam (en net betekent een paar honderd jaar geleden) dat Uremōndōgle dat zelf niet doorhad. Überhaupt weet hij niet wat een IJstijd is én heeft het besef van zo'n glaciaal geen enkele waarde in zijn leven. De leeftomgeving van Uremōndōgle bleef grofweg gelijk gedurende zijn hele leven (dat overigens maar 34 jaar omdat hij stierf aan een infectie na een ongelukkige val over een glibberige zwerfkei). Voor Uremōndōgle was het gewoon een drassige gure bedoening daar in het proto-Nederland, maar 'drassige gure bedoening' was een benaming die mensen uit niet-drassige gure bedoeningen kwamen duizenden jaren later aan de situatie gaven. Het gebied wat later Nederland zou worden, werd gekenmerkt door een ruig landschap, waarin Uremōndōgle en z’n stam migrerende dieren achternazaten en tussendoor wat daslook, paddestoelen, knollen, eieren en bessen verzamelden. De bewegingen van elanden en andere grote hoefdieren waren bepalend voor waar de stam naartoe trok. De seizoenen waren daar weer verantwoordelijk voor en de maanstand en getijden zorgden ervoor wanneer er het beste gejaagd en verzameld kon worden. De plek waar Uremōndōgle en z’n stam rondtrokken was een wijds gebied en omdat de zeespiegel in die tijd nog zo’n dertig tot veertig meter lager lag dan nu, kon je in theorie van Nederland naar Engeland lopen. Dat hebben ongetwijfeld mensen in die tijd gedaan, maar omdat niemand het op Instagram zette, is daar geen direct bewijs voor.

Binding

Uremōndōgle leefde in een groep met zo’n honderd familieleden en aangetrouwde lieden. Dat was de ideale groepsgrootte om zo’n beetje iedereen persoonlijk te kennen en een eventuele band mee op te bouwen. Die honderd personen waren ook een prima sociaal vangnet in het geval van zwakte of ziekte. Als je een keer teveel had gezopen en wilde uitslapen, dan kon de overige 99% ervoor zorgen dat er toch wildzwijnbout met een reductie van bosbessen op tafel kwam. Een kleine reprimande van de stamoudste zorgde er vervolgens voor dat dit niet te vaak gebeurde. Het verantwoordelijkheidsgevoel was groot. Het was trouwens niet zo dat er een groepje wetenschappers na lang onderzoek hadden geconcludeerd dat, gezien de omstandigheden, een groepsgrootte van 100 personen perfect was, maar het bleek in de praktijk zo ongeveer de optimale groepsgrootte.

Voor het functioneren in een groep was binding erg belangrijk. Omdat iedereen in de groep ergens goed in was en verantwoordelijk voor was, werkte de groep goed samen. De ene persoon kon dit goed en de ander weer dat. En omdat de ene dit heel goed kon en de ander dat, scheelde dat weer tijd en moeite. Daardoor werd de overlevingskans van iedereen vergroot. Het was daarom ook belangrijk om je best te doen om bij de groep te blijven horen, door je bijvoorbeeld in te zetten voor het groepsbelang, of niet een al te irritante baas te zijn tijdens het moppentappen bij het kampvuur.

Als je je niet conform de regels van een groep gedroeg en je je genoeg onbetrouwbaar, onmogelijk en ongewenst maakte en werd verstoten, was je op jezelf aangewezen en dat was niet best in die tijd op die plek. Er liepen ook wolven, lynxen en beren rond in die tijd. Bovendien moest je in je eentje steeds zelf je hutje bouwen, je vuur maken, je was doen en was je zelf verantwoordelijk voor alle kennis over migratieroutes, eetbare en niet-eetbare producten en de juiste manier om goden goed gezind te zijn zodat het ruwe leventje enigszins voor de wind ging. Lastig, want met 100 personen was iedereen ergens verantwoordelijk voor en kon men kennis en ervaringen delen. Die schaalvergroting zorgde ervoor dat iedereen niet nét iets beter, maar veel beter, kon overleven. Kortom: als je groep je verstootte, was je ten dode opgeschreven.

Separatie

Naast binding was aan de andere kant separatie voor leden van de groep ook belangrijk. Separatie is allereerst een evolutionaire factor: leden van een diersoort variëren altijd. De best (aan nieuwe levensomstandigheden) aangepaste leden van de groep hebben een grotere kans om te overleven dan leden die altijd maar hetzelfde blijven en doen. Gedurende het verstrijken van de tijd veranderen de omstandigheden en individuen dus ook. De individuen die door de toevalligheid van variatie zich het beste kunnen aanpassen, hadden meer kansen hebben om te overleven. Survival of the fittest is het overleven van degene die zich het best kan aanpassen (die de beste fit heeft), niet degene die de Coopertest had gewonnen. Dat is evolutie. Deze automatische variatie van soorten is er niet alleen in fysieke kenmerken zoals lengte, haargroei, huidskleur, spieropbouw en spijsvertering maar ook in gedrag. Zo kon het dus voorkomen dat Uremōndōgle ogenschijnlijk plotseling besloot met vuurstenen een boomstamkano te beitelen uit een dennenboom. Hij was waarschijnlijk niet de eerste die dit probeerde, maar wel de eerste bij wie het lukte. Degene die een waardig drijven vehikel wist te fabriceren. Er was echter een zeer grote kans dat zijn voorouders uit een bloedlijn kwamen met leden die heel erg bedreven waren met vuurstenen, mensen die al snapten dat een stuk hout kon drijven, andere dingen hadden gemaakt van hout én een drang hadden om de overkant van het water te bereiken en het misschien ook al jaren hadden geprobeerd met inferieure technieken en materialen. De kano die Uremōndōgle maakte was eigenlijk een logisch gevolg van wat er allemaal eerder was gebeurd. En merk op dat het maken van die kano niet voor Uremōndōgle zelf een prestatie was, maar dat hij door dit feit ook zijn hele groep kon uitleggen hoe door het uithollen van een dennenboom naar de overkant van het water kon komen. Vanaf dat moment snapte langzamerhand, door taal en andere vormen van communicatie, zo’n beetje iedere stam hoe je een boot kon maken. De stam van Uremōndōgle was beter geworden door deze kennis en toepassing ervan. Het is maar goed ook. Als sinds Uremōndōgle iedere groep altijd maar bleef zeggen ja maar wij doen dit altijd zo, dus kap nou een keer met die vuursteen en kom even helpen de natuurgoden een offer te brengen en iedereen zich daar aan zou houden, dan had er later nooit iemand met een veerpont naar Amsterdam-Noord kunnen varen en moesten die mensen dus boodschappen doen in Zaandam.

We hebben mensen nodig die iets uitproberen. Mensen die iets anders doen. Mensen die de grens proberen te verleggen. Mensen zoals Uremōndōgle.

Het is precies op dit moment wanneer autonomie belangrijk wordt. Waar het in een groep belangrijk is om je te gedragen volgens de wetten van een groep, heteronomie (of, in sommige gevallen waarbij er slechts één iemand is die regel bepaalt, homonomie), is er die natuurlijke drang om iets zelf te doen: autonomie. Er is echter een belangrijk onderscheid te maken in de toepassing van de term autonomie. Het gaat er niet om dat het belangrijk is om iets alleen of zelf te doen ten behoeve van het zelf, het gaat om het bedenken van eigen regels om iets te doen ten behoeve van de groep. Autonomie moet dan in dienst staan van een groter iets, niet het nastreven van eigen geluk, plezier of genot. Het is evolutionair en sociologisch licht bezien een beetje gek om dingen zelf te doen omwille van het zelf. Het is veel logischer (en beter) om iets te doen op een eigen manier om beter een groep te kunnen dienen.

De Griekse filosoof Plato stelde dat de samenleving vooraf gaat aan het individu waarmee hij beweerde dat een mens pas mens wordt door interactie met andere mensen. In alle andere gevallen ben je meer of minder dan een mens: een God of een (wild) beest. In je eentje bestaat er niets. Je leeft voor, met en dankzij anderen. Hedonisme is simpelweg slaaf zijn van je verlangens[2].

Liefde en angst

Volgens Elisabeth Kübler-Ross zijn er maar twee emoties: liefde en angst. Alle positieve emoties komen volgens haar voort uit liefde. Alle negatieve emoties komen voort uit angst. Je kunt ze niet tegelijk voelen, maar het is me onduidelijk of het tegenovergestelde emoties zijn. Onverschilligheid lijkt een duidelijker antoniem van liefde. Vertrouwen lijkt een beter antoniem voor angst. Hoe een individu zich gedraagt ten opzichte van een groep, lijkt dan ook voort te komen uit deze twee emoties. Enerzijds is het een bewuste en onbewuste zoektocht naar liefde (van anderen) en anderzijds de angst om verstoten, genegeerd of geweigerd te worden (door anderen).

Waar Uremōndōgle tot een zeer overzichtelijke groep van 100 mensen behoorde, die op een zeker moment in de week allemaal in zicht waren, waarmee hij direct kon communiceren en waar niet zoveel aan veranderde, is het anno nu wat moeilijker om precies te duiden tot welke groep een individu behoort. Er zijn meer groepen, er zijn meer interactie en er zijn meer individuen. Je kunt dus tot meerdere stammen behoren[3] waarmee je allerlei afzonderlijke doelen nastreeft. Zo kun je je als boer verbonden voelen met een boer in Oekraïne (en allemaal andere bloemkoolboeren van over de hele wereld), je als zeldzame vlinderkweker verbonden voelen met iemand met dezelfde hobby in Costa Rica (en nog 58 leden van dezelfde Facebookgroep) en ben je ook maten met alle andere VVD’ers, maar ga je vissen met hengelsportfanaten die toevallig een andere politieke partij aanhangen maar wel tot Hengelsportvereniging ’t Vette Baarsje in Hoogeveen behoren. Als je het zo bekijkt is het eigenlijk raar dat er nationalisme bestaat: het is wel heel toevallig dat, anno nu, iedereen die toevallig in hetzelfde afgebakende stuk land woont, precies hetzelfde is met dezelfde (zeer belangrijke) waarden en de mensen buiten die grens niet. Een landsgrens is een vreemde afbakening voor een set van gemeenschappelijke waarden, die ook toevallig de belangrijkste waarden in iemands leven zijn.

Onthoud dat er ook genoeg dingen zijn die een individu kan of mag doen zonder dat er een collectief last, hinder of andere negatieve effecten door ervaart. Het is nu, in tegenstelling tot tienduizend jaar geleden, namelijk niet zo dat een individu, door niet-collectief of niet-coöperatief gedrag, direct ten dode is opgeschreven na verbannen te zijn door een groep. Of dat er überhaupt angst is om te worden verbannen door zulk gedrag. Er zijn niet alleen meerdere groepen waartoe je kunt behoren, je ook kunt vrijwillig uit groepen stappen en tot nieuwe groepen behoren en je kunt zelfs bijna geheel alleen een leven lijden. Dit is tegelijk en voornamelijk een probleem. Als alles mogelijk lijkt, alle verbindingen voor het grijpen liggen en er geen vaste groepen meer zijn, is er ultieme vrijheid. Maar ultieme vrijheid is niet nastrevenswaardig. Er is autonomie nodig om ergens voor te gaan.

Advocaat van de duivel

Binding en separatie zijn dus twee belangrijke concepten voor een individu binnen een groep. Aan de ene kant wil het individu ergens bijhoren en aan de andere kant wil het individu zich afzetten, om een andere manier te vinden om de groep te dienen, maar ook om een eigen identiteit te creëren. Voor het optimaal functioneren is een balans tussen deze twee bewegingen nodig, maar het is tegelijk een paradox. De alto op de middelbare school zette zich af tegen de rest, maar was evengoed een alto als de andere alto’s. Die zaten dan tijdens de pauze samen boos op de trap hun boterhammen op te eten.

Er zijn ook mensen die tot geen enkele minderheid horen. Maar dat zijn er maar weinig.
Herman Finkers

Van teveel separatie word je een obstinaat onaardig onbetrouwbaar onbehulpzaam persoon, maar van teveel binding ontstaan er dogma’s, sektes en blind staren. Hoe werkt dat?

Groepsdenken

Groepen die samenwerken willen twee dingen: werken en dat samen doen. Ze willen met een grote groep mensen iets bewerkstelligen. Doordat iedereen zijn eigen kwaliteiten heeft en het werk kan worden verdeeld, is het simpelweg schaalvergroting en worden schaalvoordelen behaald. Dat zagen we al bij Uremōndōgle. Ook hier is het weer zaak om een balans te vinden tussen het bereiken van een doel en het feit dat dat samen kan. Wanneer een groep teveel neigt naar het samen in samenwerken, dan kan het fenomeen groepsdenken ontstaan. Bij groepsdenken gaat het voornamelijk om het behouden van overeenstemming, in plaats van het behalen van een doel. De bedenker van deze term, Irving Janis[4], gaf een aantal oorzaken voor dit fenomeen, waaronder het feit dat de groep hecht is, geïsoleerd en homogeen is en onder stress staat van externe bedreigingen. In oorlogssituaties tussen landen komt het voor dat het even belangrijk is dat er geluisterd wordt naar de generaal. Misschien dat daarom rangen en standen in het leger zo belangrijk zijn.

De oorzaken van groepsdenken kunnen in allerlei groepen op de wereld voorkomen. Niet alleen tienduizend jaar geleden op een Drentse toendra, maar ook anno nu, in de echte wereld of online. En zodra dit soort processen plaatsvinden, kunnen ze zichzelf versterken. Uitkomsten van groepsdenken zijn overschatting van de groep als geheel (wij hebben gelijk), kortzichtigheid (collectieve rationalisatie van beslissingen en karakituriseren van de buitenwereld) en druk voor uniformiteit (zelfcensuur, druk op leden die het oneens zijn en het blijven hameren op consensus).

Het is gemakkelijker gezegd om groepsdenken te doorbreken dan het gedaan is. Het is nou eenmaal fijn om een geborgen gevoel binnen een groep te hebben en daartegenin gaan lijkt tegennatuurlijk (en is het vaak ook), maar er is geen vooruitgang zonder

De redelijke mens past zich aan de wereld aan: de onredelijke blijft proberen de wereld aan zichzelf aan te passen. Daarom komt alle vooruitgang door de onredelijke mens.
George Bernhard Shaw

En zo zijn we weer terug bij Uremōndōgle die uit een dennenboom een kano ging maken. Als de hele groep samen van mening is dat je vooral niet een kano uit een boomstam moet maken, misschien moet er dan iemand opstaat die precies die kano wil maken. Het is alleen jammer dat die rol (wanneer het geforceerd wordt) de niet per se positieve naam advocaat van de duivel krijgt.

Wie is er meer gelijk?

Dat hameren op groepsprocessen komt voort uit een wens om de goede lieve vrede te bewaren. Stabiliteit is namelijk voor een groep een fijne inbedding. Dan gebeurt er waarschijnlijk niets groepsontwrichtend.

Maar gelijkheid is helemaal niet het beste voor groepen. Het is veel fijner en beter om variatie te hebben. Zodat er een keer iemand iets nieuws probeert en een samenleving of groep beter wordt. En bovendien, beter bestand is tegen chaos en verstoringen[5].

Maar waar hebben we het eigenlijk over als we het over gelijkheid hebben? Zijn gelijke mensen dezelfde mensen? Betekent het dat iedereen dezelfde kansen moet kunnen krijgen? Is dat mogelijk? Of gaat het juist om uitkomstengelijkheid? Of bedoelen we met gelijkheid gewoon gelijkwaardigheid, waarmee we suggereren dat ieder individu in een samenleving dezelfde stem heeft. Dat lijkt er wat meer op: een democratisch perspectief.

Maar moet iedereen dan dezelfde stem krijgen in iedere situatie? Moeten we de argumenten van een Instagrammer naast die van een generaal leggen wanneer het land wordt binnengevallen door het leger van een naburig land? Hebben oudere mensen dezelfde stem als jongere mensen? Moeten we meer naar ouderen luisteren omdat zij er langer zijn en de wereld hebben geschapen waar wij nu in leven? Of moeten we vooral naar jongeren luisteren omdat ze waarschijnlijk nog meer leven voor zich hebben? Vanaf wanneer heeft iemand een stem? Moet iedereen produceren naar vermogen en consumeren naar behoeven (zoals met communisme en gourmetten)?

Volgens mij is het niet de vraag hoe de wereld gelijker of gelijkwaardiger wordt, maar hoe we er een rechtvaardige wereld van kunnen maken.

Er is (in de wereld) een gebrek aan rechtvaardigheid. Filosofie komt voor uit de teleurstelling hierover.
Simon Critchley

Gevaren voor minderheden

Net als met groepdenken is het streven naar gelijkwaardigheid een gevaar voor minderheden. Zolang de meeste mensen maar blijven volharden in bepaald gedrag of specifieke opvattingen, zal er niets veranderen. De meeste mensen vinden namelijk x, en volgens een democratisch principe zullen de mensen die y vinden aan het kortste eind trekken. Zo verandert er niets. Gelukkig zijn mensen empathisch en denken ze ook aan de minderbedeelden of andersdenkenden.

Stel je eens een groep jonge twintigers in een hostel in je favoriete Zuidoost-Aziatische stad voor. Het zijn er zes. Een paar jonge mannen en een paar jonge vrouwen. Het zijn twee Portugezen, een Braziliaan, een Duitse, iemand uit Mozambique en een Nederlandse. Welke taal spreken ze met elkaar? Waarschijnlijk Engels, hoewel er vier van de zes Portugees kunnen spreken. Maar de Duitse en Nederlandse spreken het niet. En aangezien de rest Engels spreekt, is dat de voertaal van het gesprek. De meeste stemmen gelden dus niet.

Het is minimalisme en tolerantie. In plaats van eerst met vier personen Portugees te gaan spreken en daarna de cliff notes te gaan vertalen in het Engels, betrekken de vier de andere twee direct bij de groep door Engels te spreken. En misschien wilde een van de Brazilianen ook wel graag z’n Engels oefenen.

De meeste stemmen gelden hier dus helemaal niet. En hoewel de leden van het gezelschap allemaal uit een democratie komen, vindt iedereen het—zelfs zonder aarzeling—prima om Engels te spreken.

Een stapje verder: het groepje besluit uit eten te gaan en heeft keuze uit twee restaurants: Vietnam Vegan en Ho Chi Minced Meat. De Duitse is vegetariër. Wat wordt er besteld? Misschien met wat chagrijn, maar grote kans dat de groep met z’n zessen veganistisch gaat eten omdat er maar één van de groep vegetariër is.

De minst tolerante persoon wint[6]. De reden waarom mensen veganisten regelmatig vervelend vinden, is niet omdat ze veganistisch eten (dat moet iedereen zelf weten, want stiekem vindt iedereen autonomie wel belangrijk), maar dat is omdat veganisten niet tolerant zijn. Ze eten onder geen enkel beding vlees, terwijl niet-veganisten heus wel eens een maaltijd zonder vlees eten. Zo lijkt het een wedstrijd die niet-veganisten iedere keer weer verliezen. De veganist heeft alleen een extra regel voor zichzelf bedacht. Een regel die niet zoveel boeit, behalve als een veganist gaat eten met een niet-veganist. Want dan is er botsing van regels.

Ik eet alles.
Iemand

Ik eet alleen niet-dierlijke producten.
Iemand anders

Maar er ís helemaal geen botsing van regels. Beide personen kunnen prima met elkaar eten want een veganistische maaltijd past precies binnen de regels van beide personen. Het wordt wat anders wanneer de niet-veganist ook nog heel graag eiwitrijk en smaakvol eet en dus liever niet een zoute schoenzool met van soja eet met een dessert van haverslagroom met kokosyoghurt.

Maar vergelijk het eens met een gehandicaptentoilet: de gehandicapte kan alleen dit toilet gebruiken, de niet-gehandicapte kan alle toiletten gebruiken. Hier is er geen probleem omdat de belangen niet botsen.

Een consensus is dus in veel gevallen niet nodig. Het is niet van belang dat we elkaar in het midden ontmoeten. We hoeven niet aan iedereen te vragen wat hij en zij ervan vinden. We kunnen gewoon kijken naar tolerantieniveaus van mensen en ons daar naar handelen. En verder kun je natuurlijk ook nog gewoon zelf kiezen om (voor even) de regels van anderen te volgen. Zolang je er zelf voor kiest, is het nog steeds een autonome keuze. Je kunt dit fenomeen ook omdraaien om iets te bewerktstelligen (met de principes van James Clears’ Atomic Habits): als je iets wilt veranderen in de wereld, dan moet je jezelf en anderen er stellig van overtuigen dat je een bepaalde identiteit hebt.

Door veganist te worden, is het effect dus niet dat je zelf veganist bent, maar ook dat je omgeving iets veganistischer wordt. Het is daarmee een autonome keuze met een stiekem effect op je omgeving. Zo eindigen we met een mooie paradox, waar de ene autonome keuze (veganisme) de rest beïnvloedt.

We hebben niet de meeste mensen nodig om iets af te schaffen of in te voeren, maar genoeg intolerante mensen.

Laten we aannemen dat de vorming van morele waarden in de samenleving niet voortkomt uit de evolutie van de consensus. Nee, het is de meest onverdraagzame persoon die juist vanwege die onverdraagzaamheid anderen deugdzaamheid oplegt. Hetzelfde kan gelden voor burgerrechten.
Nassim Taleb

Kan democratie - per definitie de meerderheid - vijanden tolereren? De vraag is als volgt: 'Bent u het ermee eens om de vrijheid van meningsuiting te ontzeggen aan elke politieke partij die in haar handvest de vrijheid van meningsuiting heeft verboden?' Laten we nog een stap verder gaan: 'Moet een samenleving die ervoor heeft gekozen tolerant te zijn, onverdraagzaam zijn ten aanzien van onverdraagzaamheid?'
Nassim Taleb


  1. Nassim Taleb — Skin in the game ↩︎

  2. Bron ↩︎

  3. https://twitter.com/nntaleb/status/1073197627745992704 ↩︎

  4. https://nl.wikipedia.org/wiki/Groepsdenken ↩︎

  5. Nassim Taleb geeft hier in zijn boek Antifragile flink wat argumenten voor. ↩︎

  6. https://medium.com/incerto/the-most-intolerant-wins-the-dictatorship-of-the-small-minority-3f1f83ce4e15 ↩︎