Theodor Adorno en Max Horkheimer schreven in de jaren veertig van de twintigste eeuw een vrij onleesbaar boek getiteld Dialectiek van de Verlichting[1]. Gelukkig zijn er bijna honderd jaar later genoeg eloquente indiviuen die het werk in begrijpbare taal hebben vertaald. Één van deze personen is Stephen West, die in zijn podcastserie over een Duitse filosofische en sociologische stroming, genaamd De Frankfurt School, het werk van Adorno en Horkheimer op eenvoudige en meeslepende wijze uitlegt[2]. West spreekt over het hoofdstuk over de cultuurindustrie waarin de twee Duitse auteurs zich afvragen hoe het komt dat, ondanks alle individuele en collectieve verbeteringen en vooruitgang die kapitalisme ons heeft geboden, mensen nog steeds vervreemd raken van de wereld en neigen naar passiviteit. Het antwoord daarop, volgens hen, is de titel van hun hoofdstuk en ook dit hoofdstuk: de cultuurindustrie.

Volgens Horkheimer en Adorno moeten we niet vergeten dat het leven kunst imiteert, omdat kunst mensen anders naar de wereld laat kijken. Kunst creëert nieuwe paradigma’s. Het zijn zijwegen, afslagen, bruggen, liften, tunnels en spiegels naar een nieuwe dimensie. Kunst is niet per se gemakkelijk om te consumeren; het zou je aan het denken moeten (kunnen) zetten. Maar wat de cultuurindustrie doet is kijken wat de meeste mensen aan het doen zijn (en daaruit gedestilleerd: waar ze behoefte aan hebben) en dat verkopen als zogenaamde kunst. Popcultuur maakt mensen passief omdat het gemakkelijk te consumeren is, vaste zichzelf als succesvol bewezen patronen heeft. Popcultuur is populaire cultuur: dat wat de massa al deed. Het is hetzelfde recept, steeds met een kleine verandering om de populatie precies net te laten denken dat het iets nieuws is. De meeste film en muziek zijn simpele adaptaties van wat ervoor al succesvol was voor de meeste mensen. Het is waar iedereen op zit te wachten en wat daardoor een zeer reële kans geeft op winst. Kunst is een product geworden dat je kunt kopen en kunt consumeren, waardoor het zijn effect verliest.

Olifantenpaadjes

Waarom dit deel van het boek Olifantenpaadjes heet is als volgt. Een olifantenpaadje wordt binnen de sociale geografie (en daarbuiten) gebruikt voor de vorming van een afgesleten pad door veelvuldig gebruik. Dit pad is niet-officieel, dus niet-bestraat of niet volgens een plan. Je ziet olifantenpaadjes vaak in uitgesleten in grasvelden, wanneer de bestrating in rechte hoeken is aangelegd, maar de kortste looproute diagonaal over het grasveld is. Door massaal platdrukken en beschadigen van gras en ondergrond blijft er slechts een zandpad over. De gemeente kan wel mooi hebben bedacht dat mensen in een rechte hoek moeten lopen, maar dat is niet efficiënt, en over gras (en later zand) kun je ook prima lopen. Een olifantenpad is antifragiel[3]: hoe vaker het wordt gebruikt, hoe beter het wordt. Olifantenpaadjes ontstaan ook elders, om obstakels heen, tussen twee wegen en door heggen. Het is een prachtig fenomeen, omdat het veel zegt over collectief en repetitief gedrag. Vanzelfsprekend zijn olifantenpaadjes genoemd naar de in de omgeving zichtbaar gemaakte looproutes van olifanten (door die olifanten), de grootste landzoogdieren op aarde, die bij uitstek als symbool kunnen worden gebruikt voor het creëren van hun eigen favoriete looproutes omdat ze vanwege hun omvang hun omgeving niet lijken te ontzien. Hoewel olifanten heus wel om een boom of een steen heen kunnen lopen en veel meer verschillende soorten landzoogdieren dit soort paadjes gebruiken en creëren en olifantenpaadjes in stedelijke omgevingen niet door olifanten gemaakt worden maar door mensen, wordt de term olifantenpaadjes liever gebruikt dan mensenpaadjes. We moeten het er maar mee doen.

Olifantenpaadjes worden vaak als metafoor gebruikt voor het verschil tussen wat is (de geplande en uitgevoerde bestraatte delen) en wat zou moeten zijn (het ingesleten pad)[4]. Sommige architecten maken slim gebruik van olifantenpaadjes en hebben, in plaats van vooraf looppaden te plannen en te bestraten, besloten eerst ergens een grasveld aan te leggen en te kijken welke paadjes uitslijten om vervolgens precies die paadjes te voorzien van bestrating.

Het bestraten van olifantenpaadjes is mij betreft weer een schitterende metafoor voor de cultuurindustrie: kijken naar collectief gedrag en daar producten voor verzinnen. Er ontstaat een pad en dat wordt bestraat. Vervolgens ontstaat er elders een nieuw pad en dat wordt weer bestraat. Zo blijft de cultuurindustrie zichzelf voor altijd vormgeven. Er is collectief gedrag en iemand verzint er een product voor. Vervolgens ontstaat er, door wat voor reden dan ook, nieuw, net anders gedrag (en een nieuw paadje) en daar wordt weer een nieuw product voor verzonnen. Herhaal. Profiteer.

De paadjes zijn het gedrag en de bestrating is het product, maar waarom houden mensen zo erg van spulletjes kopen?

Adorno en Horkheimer gebruiken in hun stuk over de cultuurindustrie een populaire kritiek tegen massaproductie: waar de ambachtsman nog iets van zichzelf in z’n product kan leggen en de autarkische persoon alleen werkt voor zichzelf of zijn familie of groep, is de arbeider in een kapitalistisch systeem vaak slechts een onderdeel van een veel groter productieproces. Er wordt op individueel niveau nauwelijks iets gecreëerd. Er is geen toevoeging van het zelf aan het product of aan de dienst. En wanneer je als werknemer slechts bijdraagt aan een minuscuul onderdeel van een proces dat simpelweg als doel heeft meer spulletjes verkopen, dan is het niet zo moeilijk om te concluderen dat mensen zich vervreemden van hun werk. Als het werk niet creëren (iets maken uit niets) maar iets produceren (instructies opvolgen) is, dan doodt dat de geest. Het enige wat nog rest is het consumeren van de producten van de cultuurindustrie: massamedia.

Het gevolg, volgens Adorno en Horkheimer, is dat er een wereld ontstaat waarin mensen acht uur per dag afgestompt worden en niet anders kunnen en willen dan passief consumeren wanneer ze klaar zijn met produceren. Werknemer en consument zijn twee rollen en niemand kijkt raar op van het gebruik van deze termen. We zijn ze allebei en houden de cultuurindustrie in beide rollen stevig in stand.

‘Er is geen duivelse gast genaamd Edward J. Huis die het huis heeft uitgevonden’, vertelt Stephen West in de serie over de Frankfurt School in zijn podcast Philosophize this![5]. Er is niemand die een groot plan van vervreemding en passiviteit dirigeert. Bedrijven, marketeers of werknemers hoeven individueel niet aangesproken te worden op hun rol in dit systeem, maar het systeem is er wel. Je wordt wakker in een doos (je huis), in een buurt of gebouw zonder veel contact met je buren, je neemt een andere doos (je auto) naar je werk waar je op een snelweg per definitie geen contact hebt met je medeweggebruikers, je gaat vervolgens acht uur lang in een doos (je werkplek) zitten waar je aan een klein onderdeel van een niet zo heel boeiend geheel werkt en gaat vervolgens weer in je doos terug naar je doos. Het is niet logisch om te veronderstellen dat je na dit werk een vreemde taal gaat leren of filosofische boeken door gaat spitten. Geestdodend werk maakt passief.

Eén van de voornaamste kritieken op dit systeem is dat waar je eerder samen met een groepje mensen in, met, voor en aan dat groepje werkte, je nu slechts verantwoordelijkheid aflegt aan een baas, die vaak gezichtsloos is. Het gemeenschappelijke land is opgeëist door slimmeriken die een hekje om het land zetten en individualisten maken van mensen zonder gemeenschappelijk bezit. De verantwoordelijkheid naar de gemeenschap werd verlegd naar een baas terwijl werknemers elkaars concurrenten werden. Van positieve vrijheid met als belangrijkste doel het nastreven van gemeenschappelijke doelen naar een focus op negatieve vrijheid waar je slechts op zoek kunt gaan naar momenten waarop niemand zich met je bemoeit.

Donald Palmer schrijft in Filosofie voor Beginners[6] dat denken een reactie op het onzekere is en dat gedachten die niet resulteren in acties die de ervaring opnieuw ordenen, nutteloze gedachten zijn. Wanneer we maar slechts blijven produceren en consumeren wat we toch al deden en toch al wilden, dan komen we niet verder. Dan hebben we misschien wel steeds meer geld, maar wat moeten we er dan mee kopen?


Max Horkheimer & Theodor W. Adorno — Dialectiek van de Verlichting (Ik las—nee probeerde te lezen—de vertaling van Michel van Nieuwstad) ↩︎

https://www.philosophizethis.org/transcript/episode-110-transcript ↩︎

Ik heb Nassim Taleb in Antifragile er niet over zien schrijven, maar ik weet bijna zeker dat ik de term juist gebruik. ↩︎

Je zou wat is ook kunnen uitleggen als het ingesleten pad en wat zou moeten zijn als het bestraatte pad, maar dat moet je maar even zelf weten. ↩︎

[https://www.philosophizethis.org/transcript/episode-110-transcript] ↩︎

Donald Palmer — Filosofie voor Beginners ↩︎