Dark Mode Icon

Autonomie

Goed kiezen uit vrijheden

Door Jelmer de Boer

Geen zin in een uitlegverhaal? Begin hier met lezen.

In een wereld waarin steeds maar weer nieuwe vrijheden, mogelijkheden en opties worden gezocht, vergeten we vaak hoe we zelf kunnen kiezen uit al die opties. Vaak leidt een blinde zoektocht naar nog meer vrijheid tot individualisme en egoïsme. Schijt aan de wereld hebben is voor niemand goed.

Autonomie is de manier waarop je zelf kiest uit alle vrijheden die je hebt gecreëerd of gekregen. Het is stellen van beperkingen, maar wel je eigen beperkingen. En als je weet wat, hoe, wanneer en waarom je kiest, kun je juist bijdragen in plaats van een egoïst zijn.

Hoofdstuk 1

Algemene voorwaarden

Etymologie

Eerst maar even het woordenboek. Op vandale.nl vinden we achter het woord autonomie de betekenissen zelfbestuur en zelfstandigheid. Twee andere woorden als definitie van een woord zijn nogal summier en zelfs onduidelijk. Dus laten we maar naar de etymologie van het woord autonomie kijken. Autonomie komt van de twee Griekse woorden auto en nomos. Het eerste betekent zelf en het tweede betekent regel of wet. Autonomie betekent dus zoiets als eigen wetten (hebben (en gebruiken)) maar het wordt er niet makkelijker op als het bestaat uit twee woorden die los ook nauwelijks een vaste definitie kennen.

Wat is het zelf? Wanneer bepaal je iets zelf? Wanneer ben je een zelf? Wannéér is iets een wet of regel? Wát is een wet of regel? Wanneer kun je weten of je zelf je eigen regels maakt? Kun je dat überhaupt wel? En wat voor gevolgen heeft het? Waarom is het belangrijk? Is het eigenlijk wel belangrijk?

In modern taalgebruik wordt het woord autonomie vaak afwisselend met vrijheid gebruikt. In andere woordenboeken wordt vrijheid ook vaak als uitleg gebruikt om duidelijk te maken wat autonomie betekent: de vrijheid van externe controle of invloed, onafhankelijkheidHier moet nog een bron staat er dan. Maar als autonomie wetten zijn die je zelf oplegt, dan kan het toch geen vrijheid zijn? Wetten maken zijn per definitie beperkingen. Je legt iets vast en schept voorwaarden en grenzen. Vrijheid is optionaliteit. Het neigt naar het tegenovergestelde van autonomie: hoe meer vrijheid, hoe meer er mogelijk is. En hoe meer autonomie, hoe meer je zelf bepaalt, maar hoe minder er mogelijk is. Je bepaalt zelf, maar legt juist vast.

Vrijheid is dan het aantal mogelijkheden, autonomie is het zelf kiezen uit die mogelijkheden.

Samen met binding staat autonomie centraal in het mens-zijnHier moet nog een bron. Aan de ene kant wil ieder mens tot een groep behoren en waardering en erkenning van die groep krijgen en zich niet buitengesloten worden of zich buitengesloten voelen, maar aan de andere kant is er een drang om zelf keuzes te maken, zonder inmenging van de groep, een land, een overheid, vrienden, vriendinnen, telemarketeers, conducteurs en buschauffeurs.

Drijfveren

In zijn boek Drive vertelt Daniel H. Pink over de drie factoren die volgens hem bijdragen aan motivatie. Het zijn volgens hem meesterschap (mastery), purpose (bijdragen aan een hoger doel) en autonomie (autonomy)Daniel Pink — Drive. Als mensen autonoom kunnen zijn, zullen ze gemotiveerder zijn om hun werk te doen, maar tegelijkertijd willen ze ook ergens goed in worden én bijdragen aan een hoger doel. Zie dat er twee van de drie factoren te maken hebben met separatiePaul Verheaghe — Identiteit van de groep: autonomie en meesterschap. Het zijn individuele motivaties. Het gaat om wat het individu wil doen. Tegelijkertijd hebben drie van de drie ook te maken met binding met de groep: door autonoom te kunnen handelen en ergens beter in te worden (meesterschap), kan een individu beter bijdragen aan het hogere doel (in bijvoorbeeld een werkomgeving). Dit kan een moeilijk te begrijpen wisselwerking tussen autonomie en binding zijn: juist door autonomie belangrijk te maken, is er meer binding.

Het samenspel tussen autonomie en bindingDit wordt zeer uitvoerig uitgelegd in het boek Identiteit van Paul Verheaghe, is een rode draad in dit boek. Het boek gaat weliswaar over de betekenis van autonomie en de problemen die onbegrip van dit begrip veroorzaakt, maar zonder binding is er geen autonomie. Zonder groep waartoe je als individu behoort, kun je niet je eigen wetten maken. Zonder iets waartegen je kunt afzetten kun je je niet afzetten.

Is er dan een gebrek aan autonomie in deze wereld? Ja. Dat komt omdat vrijheid en autonomie door elkaar worden gebruikt. Vrijheid is ook belangrijk, maar een continu blind streven naar vrijheid geeft alleen maar meer opties. En we weten inmiddels dat je niet onbeperkt nieuwe opties kunt toevoegen, laat staan een verstandige keuze kunt maken uit een overvloed aan opties. Op een gegeven moment zie je door de bomen het bos niet meerDit wordt zeer uitvoerig uitgelegd in het boek Identiteit van Paul Verheaghe. Vrijheid op zichzelf is niet iets om na te streven. Zeker niet als het wordt verkocht als ultieme vrijheid. Want wat is dat? Wanneer is iets ultiem? Wanneer ben je helemaal vrij? Als je geen verantwoordelijkheden meer hebt en wanneer je niet meer tot een groep behoort. Wil je een God worden? Wil je álle keuzes van de wereld hebben op álle gebieden? Veel plezier met kiezen dan.

Die blinde drang naar vrijheid zorgt op deze manier alleen maar voor individualisme en egoïsme. Als er geen God meer is, zijn we het zelf maar.

Musturbation

Als alles mogelijk is in deze wereld, dan denkt het individu maar aan drie dingen: ik moet slagen, alles moet makkelijk zijn en iedereen moet me goed behandelen. De ziekte die Albert Ellis musturbation heeft genoemdhttps://albertellis.org/musturbation-stop-rubbing-wrong-way/ verspreidt zich in rap tempo. Alles moet voor iedereen mogelijk zijn en als dat niet zo is, komen we in opstand. En merk op dat juist dit hyperindividualistische gedrag ook weer zorgt voor schreeuwen om binding. We willen wel heel graag alles op onze eigen manier doen maar tegelijk schreeuwen we om likes en streams en aandacht. Iedere dag, de hele dag. Deze schizofrenie lijkt steeds meer mensen te besmetten.

Ik denk dat het komt door een gebrek aan (het begrip van) autonomie.

Maar hoe kan autonomie dan een oplossing zijn? Draagt autonomie dan niet bij aan individualisme? Als je je eigen regels verzint, dan heb je toch schijt aan de rest? Is dat niet gewoon The subtle art of not giving a f*ck? Nee. Om precies dezelfde reden die de Annie M.G. Schmidt van de filosofie, Mark MansonDank aan Guy Droog voor deze benaming., geeft in zijn boek: het gaat erom dat je erachter komt wie je bent en waar je om geeft, zodat je niet meer blind op zoek gaat naar vrijheid. Je geeft f*cks dus spaarzaamDit is de enige en laatste keer dat ik dat woord ga gebruiken omdat ik denk dat dit pakkende woord juist bijdraagt aan individualisme. Mark Manson verkoopt zo goed omdat individualisten aanslaan op dit woord ('Ja! Ik geef ook geen fuck!') terwijl dat helemaal niet het punt is van zijn boek. Het is te hopen dat ze na het lezen van zijn boek begrijpen wat er mis is met hun strategie.. Autonomie is het maken van regels, wetten en heuristieken op basis van je waarden en dan juist samenleven met naasten, groepen en de rest van de wereld waar jij om geeft en vice versa. Autonomie is op zoek gaan naar het goede in het levenNiet per se direct specifiek zomervakanties in Frankrijk en veel pinot noir uit de Bourgogne, maar wat abstractere deugden). Het is niet de beste versie van jezelf maar hoe word ik een goed mens? De tijd van zelfverheerlijking is voorbij. Het gaat er niet om hoe de wereld zich moet schikken zodat ieder individu kan excelleren. Het gaat erom hoe jij je kunt schikken om bij te dragen aan een goede wereld. Daar kan autonomie bij helpen.

Voor nu kunnen we het onderscheid als volgt onthouden:

  • Individualisme = jezelf kiezen
  • Autonomie = zelf kiezen
  • Vrijheid = de opties waaruit je kunt kiezen

Het doel van dit boek

Autonomie (en individualisme en vrijheid) zijn geen natuurlijk aanwezige ‘dingen’. We kunnen ze niet als zodanig beschrijven. Maar we kunnen wel uitleggen wat ze betekenen in verschillende contexten. Dit boek heeft als doel verschillende betekenissen en verschijningsvormen van autonomie te laten zien en daarmee nieuwe of andere inzichten te kunnen geven op verwachte en onverwachte momenten. Het is niet de bedoeling om gelijk te hebben, maar juist om ideeën voor te stellen, toe te lichten, uit te leggen en uit te werken.

Het gaat me niet om de waarheid van de details, maar om de hoofdlijnen van de ideeën.

Bas Haring

Het boek bevat geen voorschriften die je als zodanig moet lezen en opvolgen, maar ideeën die je kunt toelaten en onderbewust vruchtbaar gedrag laten veroorzakenDeze missie heb ik dan weer gekopieerd uit het boek The Age of Absurdity van Michael Foley..

Autonomie is overigens niet het belangrijkste idee op deze wereld (ook niet als je het woord idee met het lidwoord de schrijft), maar wat mij betreft verdient het wat meer aandacht.

Meer aandacht voor (de wisselwerking tussen vrijheid en) autonomie zorgt ook voor meer begrip voor het belang van plichtsbesef. Juist door (zelf) te kiezen (voor iets), weet je waar je voor staat en wat je belangrijk vindt. Zo ontstaan waarden(hiërarchieën), integriteit en authenticiteit. In die volgordeMark Manson, The Subtle Art of Not Giving a Fuck: A Counterintuitive Approach to Living a Good Life. Het maakt het nemen van nieuwe beslissingen en het maken van nieuwe keuzes gemakkelijker. Sterker nog: het alomtegenwoordige Fear Of Missing OutDe afkorting FOMO is bekender en staat bekend als de term voor het herkenbare ongemakkelijke gevoel wanneer je op de hoogte bent van een activiteit of evenement of samenzijn waar bekenden zijn maar jij niet. wordt ermee bestreden. Als je al weet wat belangrijk is, waarom zou je dan stress krijgen over de drang naar meer en andere dingen? Zelf kiezen zorgt ervoor dat je kunt kiezen hoe je betekenis vanuit ervaringen opbouwtDavid Foster Wallace, This Is Water: Some Thoughts, Delivered on a Significant Occasion, About Living a Compassionate Life. Als je zelf kiest, vermindert je drang naar een groot publiek dat je waardering en erkenning geeft. Maar het is wel moeilijk.

Ik heb geen publiek; ik heb normen.

Don DeLillo

Meerkeuze

Vrijheid is een nobel streven van zo’n beetje iedereen op deze planeet. Maar wat is vrijheid eigenlijk? En waarom is vrijheid heel wat anders dan autonomie maar ook een voorwaarde voor autonomie?

Grofweg loopt vrijheid over twee sporen. Negatieve vrijheid waarbij je vrij bent ván iets en positieve vrijheid waarbij je vrij bent tót iets.

Negatieve vrijheid

De eerste vrijheid kan je worden gegeven of kun je zelf claimen. Je opties, mogelijkheden of bewegingsvrijheid wordt vergroot. In een werksituatie kan je leidinggevende of manager je meer vrijheid geven. Er is sprake van overdracht of creatie van vrijheden binnen een hiërarchieDit is ook de enige juiste manier om macht in te zetten, maar daar komen we later nog op terug. Je krijgt meer vrijheid. Een mooie tot de verbeelding sprekende metafoor is het losbreken van ketenen.

Je kunt je ook voorstellen dat de ene persoon meer vrij van iets is dan de ander. Door ongelijke behandeling bijvoorbeeld, door oorlog, door hiërarchieën, dogma’s, cultuur, wetten, regels en paternalisme. Het gebrek aan vrijheden van bepaalde groepen of individuen hoeft niet de schuld van iemand te zijn, maar het is handig om op te merken dát er verschillen zijn.

Positieve vrijheid

Positieve vrijheid is vrijheid tót iets. Het is de hoeveelheid mogelijkheden om iets te doen of het aantal kansen om iets te bereiken. Het zijn bijvoorbeeld meer soorten ketchup in je lokale supermarkt (en genoeg geld in je portemonnee om iedere ketchupsoort te kunnen kopen) of het feit dat je nu, in tegenstelling tot 50 jaar geleden, zo’n beetje ieder diploma kunt behalen met alleen een internetverbinding. Positieve vrijheden worden bepaald door interne factoren en versterkt door externe factoren. Mensen met veel vrijheden om iets te kunnen doen (bijvoorbeeld mensen in ontwikkelde landen ten opzichte van derdewereldlanden) hebben meer mogelijkheden om nóg meer vrijheden te ontwikkelen. Meer opties betekent dus in dit geval vaak de kans op nog meer opties. Het is een zelfversterkend proces. Dat is niet goed voor gelijkwaardigheid.

Beide soorten vrijheden worden steeds groter en talrijker voor een extreem groot deel van de wereldbevolking. Dat komt omdat de mensheid steeds beter z’n best doet om het goed voor elkaar te krijgenWat precies goed is en wat 'goed' betekent, bespreken we later in dit boek en omdat marketeers net doen alsof iedere kleine ongemakkelijkheid een probleemoplossend product vereist.

Is iedereen vrij? Absoluut niet. Er zijn genoeg stappen te maken voor allerlei minderheden en achtergestelde groepen en individuen. Maar die stappen kunnen vaak ook worden gemaakt met behulp van (het begrip van het begrip) autonomie.

Over autonomie gesproken, laten we twee voorbeelden bespreken waarin we de term autonomie gebruiken. Het eerste voorbeeld betreft autonomie in gebieden. Het tweede voorbeeld gaat over voertuigen.

Panama

Op de grens van Panama en Colombia ligt het moerasgebied Tapón del Darién. Het is beter bekend onder de Engelse naam Darién Gap en gap (gat) betekent bijna het tegenovergestelde van het Spaanse tapón (plug/stop). In het Nederlands spreken we gewoon van Darién en deze benaming is een prachtige illustratie van een nuchtere Nederlandse oplossing voor een discussie over betekenis: gewoon allebei niet. Darién komt trouwens van het woord tanela, dat door de zestiende-eeuwse inheemse bevolkingsgroep Cueva aan een rivier in de streek werd gegeven. Spanjaarden maakten er dus Darién van en de streek is nu vooral bekend als de plek waar de Pan-American Highway onderbroken wordt. De term gap is in dit opzicht dus treffend, hoewel er ook wat te zeggen is voor tapón omdat lokale overheden blij zijn dat er geen weg is waarover gemakkelijk drugs kan worden vervoerd van Zuid- naar Noord-Amerika.

De plek is zeer onherbergzaam. Als je niet door schorpioenen wordt gestoken, dan zijn er slangen, jaguars, vliegen die eitjes onder je huid leggen en chagrijnige wilde varkens. In de Darién groeien ook zwarte palmen, met kenmerkende stekels aan hun stam, die je niet alleen kunnen verwonden maar door de aanwezigheid van onhandige bacteriën ook flink infecterenAstrocaryum standleyanum. Verder is er heel veel water, modder, regen en warmte. Avonturiers die de Pan-American Highway willen afleggen van noord (Alaska) naar zuid (Vuurland) of vice versa, dienen hier hun voertuig en zichzelf op een bootje te laden en via de Grote Oceaan of de Caribische Zee een stukje over het water te reizen. Er zijn wel wegen door de Darién, maar het zijn vooral voetpaden. Door de relatieve ontoegankelijkheid herbergt de streek toch vooral lieden die houden van wetteloosheid, zoals drugshandelaren. Maar ook gewoon mensen die daar leven en niet per se een snelweg in hun achtertuin willen hebben.

Nieuw Singapore

Meer dan 300 jaar geleden, in 1698, deed nota bene Schotland een gooi naar het kolonialisme precies in de Darién. Een flink aantal Schotten investeerde in het plan om er een kolonie te stichten met de naam Caledonia (Latijn voor Schotland). De keuze voor Darién was vanuit geopolitiek oogpunt zeer strategisch: hier komen Zuid- en Midden-Amerika immers samen en de Atlantische Oceaan (in de vorm van de Caribische Zee) en de Grote Oceaan liggen niet ver van elkaar verwijderd. In potentie was Darién op die manier wat Singapore anno nu is: een kruispunt van waterwegen en goederenstromen. Maar het liep anders. De in de regio al aanwezige Spanjaarden blokkeerden de gestichte haven New Edinburgh (tegenwoordig bekend als Puerto Escocés, dat Schotse haven betekent) en joegen de Schotten vervolgens weg. De Schotten namen hun verlies in deze spaarzame poging tot kolonialisme, verzwakten met deze verloren investering hun economie en konden weinig weerstand bieden aan The Act of Union waarin het op papier fuseerde met Engeland. Over een teleurstellende vakantie gesproken…

In Darién bleef het betrekkelijk rustig na dit Europese akkefietje. Er werd ook gauw even ten noorden een veel beter kruispunt gevonden voor bovengenoemde mensen, goederen en handelsroutes en dat kruispunt kennen we nu als het Panamakanaal. Darién bleef zo een vochtig en dunbevolkt oord. Maar het werd wel degelijk bevolkt. De naamgevers van het gebied, de Cueva, werden door de gebruikelijke effecten van (Spaans) kolonialisme uitgeroeid: niet alleen door gevechten, onderdrukking en strijd, maar vooral door contact met Westerse ziekten waar het immuunsysteem geen antwoord op had. Een inheemse bevolkingsgroep die vervolgens naar het nog steeds minder dichtbevolkte Darién trok, was de Cuna. Dit is de Engelse naam voor een groep die zichzelf sinds 2010 Kuna noemt (ervoor Guna) enals taal Kuna spreekt (voorheen Cuna maar in de taal zelf Guna). Het onderscheid is niet relevant, maar wel even vermakelijk als verwarrend.

De Kuna trokken dus de Dariénregio in maar door de onherbergzaamheid en Spaans imperialisme werden ze al gauw teruggedrongen tot een smalle kuststrook aan de Caribische (noord)zijde van Panama en de naburige eilanden. Deze eilandengroep staat tegenwoordig onder steeds meer toeristen bekend als San Blas, een groep van meer dan 300 relatief eenvoudig te bereiken postcard perfect tropische eilanden, waar vakantiegangers komen om te ontspannen aangezien er geen wifi is. Inmiddels heet San Blas geen San Blas meer maar Guna Yala (maar waarschijnlijk is Kuna Yala ook goed). Het betekent land van de Guna of Gunaberg en is treffend, aangezien deze regio voornamelijk wordt bevolkt door juist deze eerder genoemde groep: het is een autonome regio. Aha!

Gran Colombia

Panama was in de negentiende eeuw onafhankelijk geworden van Spanje en had zich aangesloten bij Gran Colombia, waartoe naast het huidige Colombia ook Ecuador, Venezuela en delen van Peru, Brazilië en Guyana behoorden. In 1903 vond Panama het welletjes en scheidde zich af. Door deze afscheiding werd er ook weer weinig rekening gehouden met de Guna, want de grens tussen Panama en Colombia werd dwars door hun regio getrokken. Door deze beslissing werd ook een afspraak in 1870 genegeerd, toen de Guna een deel van het grondgebied van Gran Colombia als autonoom gebied toebedeeld kregen. Na de overheersing van Spanjaarden waren het nu twee nieuwe landen, Colombia en Panama, die grenzen trokken door het gebied van Guna. Na de afscheiding van Panama trokken allerlei gelukszoekers de kuststrook van de Guna Yala in Panama op zoek naar goud, rubber, schildpadden en andere natuurlijke rijkdommen en volgden schermutselingen. De Guna waren niet van plan om wéér te worden overheerst. In 1925 volgde de Gunarevolutie, waarin Guna Panamese politie aanvielen en verjoegen. De Guna riepen onafhankelijkheid uit en stichtten zo De Republiek Tule, die een paar dagen bestond. Het duurde vervolgens meer dan tien jaar voordat de Guna Yala, in 1938, autonomie kregen en pas in 1953 werden grenzen van het gebied officieel vastgelegd. In 2001 oordeelde het Panamese hooggerechtshof dat de regio eigen politieke en administratieve organisaties heeft, anders dan in de rest van Panama. En zo zijn de Guna een autonome bevolkingsgroep in een autonome regio. Daarom word je ook, wanneer je vanaf de hoofdstad Panama het gebied inrijdt, begroet door de vlag van de Guna (met in het midden een swastika) en dien je bij een met de hand bediende slagboom tien dollar als toeristenbelasting te overleggen. Vervolgens ben je overgeleverd aan een rare situatie: je bevindt je in een regio met zelfbestuur, maar je bent nog steeds in Panama.

Dat is hoe de situatie in de meeste autonome regio’s over de hele wereld is. Dichterbij kennen we trouwens Catalonië in Spanje, maar over de Guna Yala waren meer interessante feitjes te vinden.

Hoe kan een gebied autonoom zijn?

Autonome regio’s zijn voor veel mensen een eerste (en vaak ook een laatste) aanraking met het concept autonomie. Autonome regio’s kenmerken zich door onderdeel te zijn van een land, maar enige vorm van zelfbestuur te hebben. ‘Een zekere mate van autonomie’ wordt dat dan genoemd. En zo is de definitie van een autonome regio dus onduidelijk: autonoom is ‘een zekere mate van autonoom’. Deze verwarrende uitleg kan ook niet veel beter. Want bijna geen enkel zogenaamd autonoom gebied heeft helemaal niets te maken met andere gebieden. Zelfs Noord-Sentineleiland in de Baai van Bengalen wordt wel eens bezocht door andere mensen dan Sentinelezenhttps://en.wikipedia.org/wiki/North_Sentinel_Island.

Hoe kan een gebied dat onderdeel is van een ander land dan toch autonoom zijn? De Guna vinden het belangrijk als groep zelf te mogen beslissen. De plek waar zij wonen, de streek die Guna Yala wordt genoemd, is een fysieke manifestatie van autonomie. Een geografisch afgebakende regio hoeft namelijk niet per se een voorwaarde te zijn voor autonomie. Maar het is voor een groep die zelfbeschikking belangrijk vindt, wel een handige manier om die zelfbeschikking te krijgen. Een geografische grens is namelijk gemakkelijk aan anderen uit te leggen: ‘Hier gelden onze regels en daar gelden jullie regels.’ Simpel. En dan hebben de Guna Yala bijvoorbeeld op het gebied van handelsbetrekkingen, valuta en defensie er misschien wel voor gekozen om daarvoor bij Panama te zijn.

Aan de andere Kant

Immanuel Kant was de eerste die het begrip autonomie van een politiek naar een ethisch spectrum verhuisde. En bij het opstellen van de zelfbeschikkingstheorie in 2008 stelden Edward L. Deci en Richard Ryan dat autonomie een menselijk, niet een politiek, concept is dat een basisbehoefte van mensen is (niet per se van groepen of andere entiteiten).

Hoe minder autonomie, hoe minder het welbevinden van mensen. Dat onderscheid is in dit boek heel belangrijk.

Autonome regio’s zijn te vergelijken met individuele autonomie maar er zijn ook belangrijke onderscheiden te maken. Regio’s hebben een plek op de kaart. Individuen niet (altijd). Regio’s bevatten (vaak) een groep mensen. Individuen zijn alleen.

En dus Autonome regio's zijn een zeer verwarrend alomtegenwoordig voorbeeld van autonomie. Het zijn gebieden (geen individuen) die politieke autonomie (geen individuele autonomie) in overleg (of met strijd) hebben gekregen (niet gekozen zonder weerstand) van een entiteit met méér autonomie. We moeten er daarom een nieuw woord voor verzinnen, want dit helpt niemand bij een zorgvuldig begrip van autonomie.

Zelfregulerende zelfs

Een ander populair gebruik van het woord autonomie is in de context van auto’s. Automobielen. Rijdende voertuigen met een (verbrandings)motor. Maar dan wel vooral in de Engelse taal.

Hoewel in Nederland de term autonome auto soms ook wordt gebruikt, is de zelfrijdende auto hier de meest gangbare benaming. In het Engels is autonomous car wat populairder, hoewel daar self-driving car weer nóg iets populairder is.

We wisten al dat auto een Griekse term is voor zelf. Hier begint de etymologie leuk te worden. Autonome auto wordt zelfregulerende zelf. En zelfrijdende auto is zelfrijdende zelf. Zo kunnen we nog wel even doorgaan. Want auto is natuurlijk een korte versie van automobiel en dat betekent zelfbewegend. Een autonome automobiel is dus een zelfregulerende zelfbewegend. Wat een chaos.

Autonomie in de context van auto’s is, net als in de context van regio's, heel erg verwarrend. We hebben nog maar kortgeleden in dit boek bepaald dat autonomie vooral een manier is om te kiezen uit opties. En die manier kies je zelf (een zelfgekozen manier om te kiezen is trouwens ook verwarrend recursief). Maar een auto heeft helemaal geen zelf. Het is een ding. Een apparaat. Eventueel geprogrammeerd door mensen. Het autonome eraan is dat zelfrijdende auto’s zó goed geprogrammeerd zijn dat ze inmiddels door de bank genomen beter kunnen rijden dan mensen én dat ze ook kunnen leren van verkeerssituaties. Sterker nog: waar een persoon netjes uurtjes moet maken in een lesauto en dan nog steeds menselijke fouten kan maken, kan software voor zelfrijdende auto’s vele duizenden tests tegelijk duizenden malen zo snel doen en zo dus heel erg goed worden in autorijden. En het resultaat ervan dan delen met alle andere autonome auto’s door middel van een softwareupdate. Nog maar een bewijs dat een auto geen zelf heeft of een zelf ís. Het is een geprogrammeerd ding met precies dezelfde software als heel veel andere precies dezelfde geprogrammeerde dingen. En de nieuwe ervaring van de ene, is automatisch ook een nieuwe ervaring van de andere.

Behoeften

Het probleem met de term autonomie is dat een auto geen zelf heeft. Een auto heeft überhaupt geen behoefte aan autonomie, zoals een mens dat wel heeft. Het boeit die auto niets of hij het nu zelf kan of moet doen of dat er een heel erg goede coureur of een brokkenpiloot in de auto zit. Als we autonomie willen begrijpen maar één van de meest gangbare introducties van de term is die van een geprogrammeerd apparaat, dan helpt dat niet.

Later in dit boek kunnen we erachter komen dat autonomie een belangrijke fundamentele waarde is en dat het voornamelijk voor individuen geldt, zeker niet voor apparaten. Sterker nog: apparaten staan doorgaans autonomie enorm in de weg. De paradox van de zelfrijdende, autonome, auto is dat het weliswaar de autonomie van het individu beperkt (de bestuurder mag of kan niet meer zelf kiezen), maar dat het, waarschijnlijk, de verkeersveiligheid ten goede komt. Totdat iemand met een druk op de knop álle zogenaamde autonome auto’s kan besturen en autonomie toch geen autonomie bleek. Het is één van de vele complexiteiten van autonomie. En dit is nog maar het begin.

Tegen individualisme

Het is niet het ruige, op zichzelf aangewezen, op niemand vertrouwende individualisme van de Amerikaanse cowboy. Het betekent handelen naar keuze - wat betekent dat we zowel autonoom kunnen zijn als gelukkig onderling afhankelijk zijn van anderen.

Daniel Pink

Het begint er misschien op te lijken dat autonomie heel erg dicht tegen individualisme aanschurkt. Want als je je eigen regels verzint, dan ga je toch vooral je eigen weg? Dan liggen autonomie en individualisme (en egoïsme) toch in elkaars verlengde?

Nee. Laten we eerst overeenkomen wat een individu is. Als we kijken naar de etymologie, dan betekent in-dividu niet-deelbaar. In-dividueel. We zullen later in dit boek erachter komen dat mensen soms juist meer dividuelen zijn (juist wel deelbaar), maar voor nu gaan we verder met de eerste betekenis. Een niet deelbaar onderdeel dus.

Individualisme is het voorop stellen van dat individu. Dingen alleen doen, je zaken zelf oplossen, de wereld inrichten zodat een ik kan floreren. Het verschil tussen autonomie en individualisme vinden we in de manier waarop het tot uiting komt. Autonomie is een staat om dingen mogelijk te maken door zelf te kiezen. Individualisme is, onafhankelijk van of het het goede is, jezelf kiezen. Herinner de betekenissen van deze termen in het eerste hoofdstuk, maar nu andersom:

  • Autonomie = zelf kiezen
  • Individualisme = jezelf kiezen

Het verschil is dat individualisme blind is. Er is geen voorwaarde. Je kiest (voor) jezelf, ongeacht de omstandigheden.

Egoïsme is de extreme vorm van individualisme, waarbij de keuze voor jezelf bij individualisme niet per se (of direct) ten koste gaat van je omgeving, maar bij egoïsme wel.

Eerlijk zullen we alles delen. Ik iets meer dan jij.

Het is niet raar dat er individualisme bestaat. Het is zelfs simpel te verklaren. Als er geen individualisme was, dan hadden de meeste mensen maar één nier, een lege koelkast en had de bloedbank geen tekortDit is Taleb maar ik moet de juiste bron nog vinden. Separatie van een groep (dat kan worden uitgelegd als individualisme én als autonomie) kan zorgen voor groei, maar jezelf verheven voelen boven de rest zonder voorwaarden is vooral eng en een paradox: als je jezelf (altijd) beter vindt dan de rest, ben je per definitie niet beter dan de rest. Sterker nog: je kunt alleen erkenning en waardering krijgen van gelijken. Wat blijft er bovendien over van binding als je steeds kiest voor jezelf? Je hebt wel de vrijheid om heerser te zijn van je koninkrijk van schedelformaat in het centrum van alle creatieDavid Foster Wallace, This Is Water: Some Thoughts, Delivered on a Significant Occasion, About Living a Compassionate Life, maar wat levert het op?

De kano van Pesse

Mijn geboorteplaats is Hoogeveen. Deze plaats in Drenthe lag een aantal eeuwen geleden in een nogal onbegaanbaar veengebied. De naam Hoogeveen is dan ook niet zo moeilijk te verklaren. Even ten noorden van Hoogeveen ligt het even wat eerder gestichte plaatsje Pesse, dat al in de zestiende eeuw een kerk had en zelfs de Paus in Rome liet oordelen over een oplopend kerkelijk conflicthttps://www.canonvannederland.nl/nl/drenthe/hoogeveen/hoogeveen-2. Maar Pesse werd al veel langer bewoond. Na de laatste ijstijd, het Weichselien, was de plek wat nu Pesse is een nogal guur en drassig gebiedje. In dat gebied waren er veel veengebieden, water en dennenbomen. In die tijd liepen er jager-verzamelaars rond. Deze groepen mensen trokken over het land en leefden van jacht en wat de wereld op die plek en op dat tijdstip te bieden had. De ene trok vissen uit een meer, de ander groef knollen op en weer iemand anders plukte rijpe bessen. En nog weer iemand wilde graag naar de overkant van het meer en bouwde, als eerste mens ter wereld, een kano. Dat weten we omdat er in 1955 de snelweg A28 werd aangelegd. Tijdens graafwerkzaamheden stuitte men op een diepe veenkom van een meter of vier diep, die voor de stevigheid van het bouwwerk moest worden afgegraven. In het veen werd een boomstam gevonden die door een lokale boer, Hendrik Wanders, opgemerkt werd als bijzonderhttp://www.bootvanpesse.nl/boot-pesse.html. Het was namelijk niet zomaar een boomstam maar, naar wat later bleek, de oudste tot dusver bekende boot die ooit op de wereld is gevonden. Het ding is ongeveer tienduizend jaar oud. Wanneer we ervan uitgaan dat er nergens op de wereld een oudere boot te vinden is, dan is deze jager-verzamelaar uit Pesse—laten we hem voor het gemak Uremōndōgle noemen—de allereerste die op het lumineuze idee kwam om met een vuursteen een dennenboom uit te holen met als doel het te laten drijven op een water.

Het is een teken van autonomie. Waarom? Omdat Uremōndōgle de allereerste was die niet precies deed wat de groep waartoe hij behoorde overeenkwam om de hele tijd te doen: in ieder geval geen kano maken van een dennenboom. En Uremōndōgle deed dus precies dat omdat hij waarschijnlijk dacht dat je van een dennenboom een vehikel kunt maken waar je in kunt zitten bovenop water. Met succes. Wie had dat gedacht? Als er nooit iemand als Uremōndōgle was geweest, was er nooit een schip geweest en zag de wereld er heel anders uit. Waarschijnlijk precies hetzelfde als in het Weichselien.

Uremōndōgle bewees het evolutionaire belang van autonomie: enerzijds is het handig om bij een groep te blijven en je te gedragen conform (wel of niet afgesproken) regels van de groep, maar aan de andere kant is het altijd handig als er mensen zijn met een eigen willetje. Mensen die een vaartuig zien in iets wat tot dusver enkel en alleen werd gezien als boom. We danken daarom Uremōndōgle voor zijn autonomie.

Controle

Het is vanuit evolutionair oogpunt goed dat er mensen zijn die opeens een kano zien in een boom en dan een vuursteen gebruiken om die kano eruit te schrapenWas het niet Michelangelo die zei ‘Was het niet Uremondogle die zei ‘Ik haal gewoon alles wat niet-kano is weg’?’?’ toen hem werd gevraagd naar inspiratie over het benaderen van beeldhouwwerken?. Maar tegelijkertijd hebben we ook weer niet te veel van dit soort separatie nodig. Als mijn verre voorouder Uremōndōgle én een kano bouwde én een heel andere taal zou spreken én nog weigerde hertenvlees te eten én de hele dag op z’n telefoon zou zitten én iedere dag wiet zou roken, dan zou z’n stam al snel klaar met hem zijn. In die tijd zou hij dan binnen no-time dood zijn. Daarmee was er ook een einde gekomen aan zijn autonome gedrag en was dat enorme autonome dna in geen enkele bloedlijn terecht gekomen.

Autonomie moet dus in balans staan met binding. Dit is ook precies waarom doen wat je leuk vindt nergens op slaat als je er geen grenzen aan stelt. Het is vaak doen wat je leuk vindt, zolang de groep waarvan je waardering verwacht het maar accepteert. Geen wonder dat Instagram is overspoeld met posts waarvan is bewezen dat ze meer likes genereren dan andere posts. Geen wonder dat veel politici nauwelijks ergens voor staan, maar gewoon roepen wat de meeste mensen vet vinden.

Volledige autonomie kan niet bestaan. Er zijn altijd beperkingen. Doe maar eens een gedachtenexperiment: Waar zou je op dit moment graag willen zijn? Op een tropisch eiland? Wat zou je er willen doen? Een koud lokaal biertje willen drinken aan de rand van een zwembad? Ok en als je geen beperkingen hebt en het direct kunt verwezenlijken, is dat dan wat je wilt? Geen vliegreis ernaartoe, geen maandje erop verheugen, niet genieten van het feit dat je eventueel in het zwembad kunt springen om jezelf te verkoelen, dat je een slok kunt nemen van het biertje en erna nog één om je dorst te lessen? Als er geen beperkingen bestaan, zou je op het moment dat je aan die wens denkt, de wens verwezenlijken. Of, extremer nog, de wens als verwezenlijkt hebben. Omdat het juist het effect van de wens is, dat wordt nagestreefd.

Het feit dat je je kunt verhouden tot wat er gaat gebeuren, dat je zelf kunt kiezen wat je gaat doen (maar ook wat je ervoor moet doen en laten om het te bereiken), maakt dat autonomie altijd in strijd is met beperkingen in vrijheid. Er is geen volledige vrijheid. Je kunt niet alles doen. Er is ook geen volledige autonomie. Je kunt misschien wel graag willen kiezen, maar er zijn altijd obstakels. En laat het nou net die obstakels zijn die het allemaal zo leuk maken. Autonomie is een vorm van controle. Door (soms) je eigen regels te bepalen en die op te volgen, leg je omstandigheden vast. En juist het vastleggen van die omstandigheden zijn je zelfgekozen obstakels en inperkingen die het leven leuk maken.

Siddhartha

Zo’n zesentwintig eeuwen geleden werd er in wat nu Nepal is een baby geboren die de naam Siddhartha Gautama kreeg. De erudieten onder de lezers zullen direct weten dat ik het over de persoon heb die later de Boeddha (of de verlichte) werd genoemd, maar degenen die dat nu nog niet weten, zullen het straks lezen. Deze Siddhartha werd geboren in rijkdom. Z’n vader had een enorm paleis met hoge muren waardoor Siddhartha niet zag wat er buiten die muren gebeurde. De familie was rijk en Siddhartha kreeg wat hij wilde, zolang het maar binnen die muren afspeelde.

Op een zekere dag ontsnapte Siddhartha de paleismuren, weliswaar met een paard en wagen met chauffeur, en zag wat er zich aan de andere kant afspeelde: hij zag een oud persoon en vroeg de bestuurder van de wagen om uitleg. Die wagenbestuurder legde uit dat iedereen op den duur oud en verrimpeld wordt. Dat had Siddhartha nog nooit gezien en vond het bere-interessant dus ging hij er vaker op uit. En tijdens die stiekeme tripjes naar de andere kant van de paleismuren zag hij nog meer mindere kanten van het leven: een ziek persoon, een ontbindend lijk, Swapfietsen, bierfietsen, VanMooffietsen en mensen die Tiktokfilmpjes aan het opnemen waren. Vreselijk dacht hij, maar Siddhartha was er niet alleen door geschokt. Zeker niet toen hij een asceet zag en niet veel later besloot een spiritueel pad te volgen, op zoek naar verlichting van het zoveel bepalende menselijk lijden. Hij verliet voorgoed het paleis op 29-jarige leeftijd, terwijl hij zijn vrouw en zoon achterliet. De komende zes jaar zou ook hij als asceet leven, tot hij erachter kwam dat dat extreme ook weer niet goed is. Hij ging onder een boom zitten en ontdekte dat wat we later in Nederland doen maar gewoon, dan doe je al gek genoeg zouden noemen, the middle way, de manier is om verlichting te bereiken. Sinds dat moment is het niet meer Siddhartha Gautama maar Boeddha.

De ruim veertig jaar erna, tot zijn dood vanwege het eten van een beschimmelde tosti, zou hij rondtrekken en onderwijzen. Meer dan tweeduizend jaar later zijn er meer dan een half miljard mensen die boeddhist zijn en ongeveer net zoveel mensen die bij de Xenos een Boeddhabeeld hebben gekocht en de religie gebruiken als uitleg voor hun individualisme.

Wat heeft de Boeddha te maken met vrijheid en autonomie? Allereerst kunnen we kijken naar waar de Boeddha, toen nog Siddhartha, werd geboren. Zijn vader was de heerser van de volksstam genaamd Shakya, een soort koninkrijk in Nepal en het noorden van India. Als leider kende deze familie een enorme rijkdom, waardoor het mogelijk was om op te groeien in weelde, afgeschermd van de buitenwereld. Het was voor Siddhartha eerst onmogelijk om die buitenwereld te zien, maar toch zorgde de weelde ervoor dat hij kon krijgen, bezitten en eten wat hij wilde. De mogelijkheden in zijn leven waren groter dan voor de meesten buiten de paleismuren. Hij had daarom dus veel vrijheid. Tegelijkertijd bepaalde zijn vader dat hij niet buiten de paleismuren mocht komen. Zijn vrijheid werd dus ook ingeperkt. Dat kreeg Siddhartha pas door toen hij zich als opgroeiend kind ging afvragen wat er zich buiten de muren afspeelde. Op het gebied van vrijheid was er dus veel mogelijk (Siddhartha was vrij tot veel dingen) maar er werd veel van hem verwacht (hij was niet vrij van veel dingen).

Kon Siddhartha autonoom zijn? Ja. Er waren als zoon van een heerser heel veel opties waaruit hij kon kiezen en dat deed hij ook. Zo’n beetje iedere bestelling kon tijdens het diner worden gedaan. Waarschijnlijk kwamen er ook iedere dag PostNL-busjes nieuwe bestellingen van Zalando en AliExpress brengen. Die keuze had Siddhartha als (zoon van een) rijk man. Maar kon hij wel echt zelf zijn regels maken? Niet helemaal. Want de regels konden alleen gemaakt worden binnen de kaders, die heel fysiek aanwezig waren: de paleismuren. Wat daarbuiten lag, kon alleen worden bereikt door met regels (opgelegd door zijn vader) te breken. En daarom besloot hij, met hulp van een paard, wagen en chauffeur, een kijkje te nemen buiten die muren. Daar kwam hij er op den duur achter dat wat hij zelf wilde: als asceet leven. Zonder bezittingen. Merk op dat de autonome keuze een keuze is met enorm veel beperkingen. Het gaat hier dus niet om wat er allemaal mogelijk is, maar om de manier waarop de keuze wordt gemaakt.

De grote paradox is natuurlijk dat er in het Boeddhisme niet zoiets is als het zelf en dat dat extreme gedoe van ascetisme ook niet de manier was om verlichting te bereiken. En bovendien kunnen we ons afvragen of Siddhartha wel zo’n sympathieke baas was door op z’n 29e zijn familie, vrouw en zoon te verlaten. Is het in dit geval een voorbeeld van autonomie of juist van individualisme?

De authenticiteitsparadox

Jean-Paul Sartre was een man met een mooie zijscheiding en hij rookte pijp. Op sommige foto's staat hij met een mooi rond brilmontuur en op Wikipedia kun je lezen dat deze man slechts drie centimeter meer dan anderhalve meter lang was. Maar naast het feit dat menigeen zou kunnen oordelen dat die combinatie van uiterlijk en gedrag ervoor zorgden dat Sartre een mooie kerel was, had hij ook nog wat constructiefs in de melk te brokkelen. Sartre vond bijvoorbeeld van alles en nog wat over authenticiteit. Twee van zijn opvattingen over authenticiteit wil ik als beginpunt nemen van dit boek. En dan komen we later wel op de definitie van authenticiteit en een bescheiden inhoudelijke analyse van de opvattingen van deze Franse filosoof.

Doe eens (niet) voor

Sartre was van mening dat je mensen niet kon leren authentiek te zijn. Want, zo redeneerde hij, juist als je laat zien (of vertelt of beschrijft) hoe je authentiek moet zijn, zullen degenen die deze raadgevingen opvolgen, niet meer authentiek zijn. Het is daarom beter om te tonen wanneer iemand niet authentiek is, zodat de lezer of toehoorder vervolgens zelf kan oordelen over de authenticiteit van zichzelf en anderen. Om vervolgens zelf authentiek te gaan proberen te handelen.

Dit geldt ook voor autonomie.

Het is onmogelijk om aan anderen voor te doen hoe je autonoom moet denken, handelen of zijn. Het hoogst haalbare is laten zien wanneer iemands individuele autonomie wordt bedreigd of misschien wel afwezig is. Maar binnen déze paradox zit weer een nieuwe paradox verscholen: het hoogst haalbare is namelijk altijd onmogelijkDeze cognitieve stoornis, perfectionisme, zul je later in dit boek nog gaan tegenkomen..

Even genoeg paradoxen. Terug naar waar het hier om gaat: autonomie laat zich, net als authenticiteit, niet voorschrijven. Daarom zul je in dit boek dan ook vooral voorbeelden zien van niet-, nauwelijks- of nooit-autonoom handelen of denken (je zult ook leren dat autonomie vooral in je hoofd zit en niet in je acties). En dan kun je zelf de conclusie trekken wat autonomie voor jou betekent. En óf het überhaupt wat voor je betekent. Maar vergeet dit advies. Autonomie laat zich niet voorschrijven.

Sartre zei nog iets over authenticiteit. Namelijk dat het zoeken (of streven) naar authenticiteit omwille van authenticiteit ervoor zorgt dat je niet meer authentiek bent. En ook deze overtuiging is prima te kopiëren naar autonomie omdat je pas autonoom kunt denken, handelen of zijn wanneer je weet ten opzichte waarvan je autonoom wilt denken, handelen of zijn. Autonomie is dus op zichzelf helemaal geen na te streven status en heeft zonder context ook helemaal geen waarde. Autonomie is altijd ergens in ingebed.

Wat het bovenstaande betreft heeft autonomie wel wat te maken met gezond eten. Je kunt namelijk pas gezond eten als je je complete voedingspatroon over langere tijd kent en het gedrag er omheen even goed in beschouwing neemt. En andersom ook: je weet pas je complete voedingsgedrag als je ook weet wat je vandaag eet.

Dit lijkt vrijwel onmogelijk om te kunnen behapstukken en ik wil alvast stellen dat dat ook onmogelijk is. Daarom is de simpele boodschap van dit boek slechts 'denk eens aan autonomie', zodat je dan zelf kunt oordelen wat je er aan kunt hebben. Maar ook dit is nog teveel een dwingende boodschap, dus kan ik slechts besluiten met mededelen dat dit boek gaat over wanneer autonomie soms in het gedrang komt en dit wellicht voor individuele moeilijkheden zorgt.

En dus

  • Je kunt autonomie niet voordoen.
  • Autonomie is onvoorspelbaar.
  • Niemand kan volledig autonoom zijn.

De wereld is jouw oester... of zwaard?

In de elfde eeuw na Christus probeerde een aantal Noormannen, vanaf de plek waar het huidige—what’s in a name—Normandië ligt, onder leiding van de Hertog van Normandië, een verovering van de Britse eilanden. Hij vond namelijk dat hij vanwege zijn stamboom recht had op de Engelse troon. De verovering lukte en de hertog kreeg een nieuwe naam: Willem de Veroveraar. Wel zo passend.

Vlug daarna bouwden de Franse Noormannen een aantal kastelen in het veroverde gebied. Eentje ervan was Castell Ystum Llwynarth en ligt in het westen van Groot-Brittannië, in het zuiden van Wales, maar wel aan een oostelijke kust. Deze Welshe naam werd pas tien jaar later gegeven na een verovering door Welshmen op de Franse Noormannen. Ystum kan naar het Engels worden vertaald als stum en heeft drie betekenissen. Als zelfstandig naamwoord betekent het ongefermenteerd druivensap en als werkwoord betekent het zowel druivensap niet meer laten fermenteren als druivensap wél laten fermenteren. Llwynarth betekent landgoedhttps://www.quora.com/What-is-the-origin-of-the-phrase-the-world-is-your-oyster. Wijnlandgoed is een goed te verklaren naam, omdat wijn al vele eeuwen eerder in Engeland was geïntroduceerd en de middeleeuwen een relatief warme periode waren waarin er zelfs wijn werd verbouwd in Engeland zelf. De Noormannen, afkomstig uit Frankrijk, lusten het wel. De aanwezigheid van wat er uitziet als een stel wijnkelders in het kasteel wijst ook op het feit dat er wijn werd gemaakt in de middeleeuwen in Engelandhttp://www.realclimate.org/index.php/archives/2006/07/medieval-warmth-and-english-wine.

In de Britse taal is het kasteel al eeuwen (en nog steeds) bekend als Oystermouth Castle, waarschijnlijk vanwege de ligging aan de oostkust van het zuiden van het westen van Groot-Brittannië. Maar er is een grote kans dat de wijn die er vandaan kwam Oyster werd genoemd.

Shakespeare

Het toneelstuk "De vrolijke vrouwtjes van Windsor" van William Shakespeare vertelt het verhaal van een ridder John Falstaff, een karakter (waarschijnlijkhttps://nl.wikipedia.org/wiki/John_Falstaff) gebaseerd op John Fastolf, die in de Slag bij Patay in 1429 tussen de Engelsen en Fransen, na grote verliezen van manschappen (door onder andere Jeanne d’Arc) op de vlucht sloeg en daardoor, ondanks veertig jaar veldslagen te hebben uitgevochten, te worden herinnerd als immoreel. Het karakter Falstaff in het toneelstuk van Shakespeare is, misschien net als Fastolf, een geruïneerde ridder, die het heeft voorzien op twee vrouwen in Windsor omdat hij niet zoveel geld meer heeft en deze twee vrouwen nogal welgesteld zijn. In het toneelstuk wordt Falstaff door een lid van zijn entourage, genaamd Pistol, gevraagd of hij hem een penny kan lenen, wat Falstaff weigert. Daarop reageert Pistol met:

Why then the world's mine Oyster,

Which I with sword will open.

Er wordt algemeen aangenomen dat deze eerste referentie aan het gezegde "The world is your oyster" een metafoor betreft voor de mogelijkheden die de wereld biedt (en dat de wereld niet écht een oester is). Het openen van de oester, met misschien wel een parel erin, is de beeldspraak voor het hebben van mogelijkheden (met als toppunt dus die zeldzame waardevolle parel). Waarom je een oester met een zwaard, en niet gewoon met een handig oestermes zou openen, heeft misschien te maken met de plek waar het tafereel zich afspeelt, Windsor, te maken. De plek ligt op ruime afstand van de zee. Honderden jaren geleden was het vanwege reistijd en -kosten, nog meer dan nu, niet heel verstandig om zeevruchten ver van de kust te eten. Het zwaard zorgt dan misschien voor gepaste afstand voor de rotte oesterlucht.

Maar er is ook een andere verklaring mogelijk. Aangezien Shakespeare in zijn originele tekst Oyster met een hoofdletter schrijft en het hier geen Duits betreft, moet hij wel een eigennaam bedoelen. Grote kans dus dat de Oyster hier een fles wijn van Oystermouth Castle betreft, aangezien sabreren, het openen van een fles met een zwaard, een (weliswaar overdreven) manier is om een fles te openen. Waar er bij een oester nog wat kracht aan te pas komt, is het bij het sabreren van een fles vooral souplesse.

De moraal van dit verhaal is dat het, of het nu om wijn of zeevruchten gaat, niet gaat om die Oyster, maar om het zwaard. Het zwaard staat voor autonomie. Een manier van kiezen. Iets doen met mogelijkheden. Het is de hoogste tijd om dit gezegde eens te verbeteren, en ons te richten op het zwaard.

De mehmachine

Robert Nozick schreef in zijn boek "Anarchy, State and Utopia" over The Experience Machine, oftewel de Ervaringsmachine. Het is een niet-bestaand ding, maar je kunt wel net doen alsof het er is en uitspraken doen over dit hypothetische apparaat. Vandaar dat het een gedachtenexperiment is.

Stel je een apparaat voor waar je in kunt gaan zitten en waarmee je, geheel pijnloos, je favoriete aangename ervaringen kunt ervaren. Zelf gekozen en precies op een niveau van aangenaamheid dat jij wenselijk vindt. Je kunt er zo lang als je wil in zitten en alles is mogelijk. Zou je dat dan doen?

Aangesloten zijn op de Ervaringsmachine geeft je een beter gevoel dan er niet op aangesloten zijn. Als je als individu uit bent op het nastreven van plezier (je bent een hedonist), dan is er geen reden om niet aangesloten te zijn op de machine. En toch zijn er weinig mensen die zeggen dat ze voor altijd in die machine zouden willen zitten. Maar waarom niet? Nozick geeft zelf drie oorzaken:

  1. Het gaat niet om het gevoel van de dingen die we doen, maar het doen van de dingen die het gevoel veroorzaken.
  2. We willen een persoon zijn en niet een onbepaalde klodder.
  3. De realiteit in de Machine is niet echt maar een door (andere) mensen geconstrueerd ietshttps://en.wikipedia.org/wiki/Robert_Nozick.

Nozick lijkt hiermee het bestaan van hedonisme te ontkrachten en geeft misschien ook wel een aanzet voor altruïsme, waar we later in dit boek nog op terugkomen. Merk op dat de drie oorzaken alledrie ook met autonomie te maken hebben.

De keuze: Echte wereld of Mehmachine?

Het eerste tegenargument heeft te maken met de activiteit: iets doen en iets ervaren. Daar zelf voor kiezen. Geen wonder dat virtual reality nog steeds niet echt voet aan de grond heeft gekregen. Je bent er zelf nog steeds niet echt bij. Je bent gewoon een onbepaalde klodderIk weet zeker dat ik dit niet zelf heb bedacht dus ik moet grondig bronnenonderzoek doen om degene die dit bedacht heeft credit te geven. in een stoel met een bril op je hoofd. Niet echt. Weinig autonomie.

Over die klodder gesproken, het tweede argument tegen de Ervaringsmachine is de drang om iets wezenlijks te zijn. Stel je eens een magazijn voor vol met Ervaringsmachines. Miljoenen personen zijn aangesloten op hun eigen machine. Allemaal een goed gevoel, maar we zijn allemaal hetzelfde en doen helemaal niets. Onbepaalde klodders dus. Weliswaar zelf gekozen om je aan te sluiten op zo’n apparaat, maar dat was dan vooralsnog ook de laatste eigen keuze. Vanaf nu ben je hetzelfde als iedereen en gebeurt er niets wezenlijks meer in je echte leven.

Over dat echte leven gesproken: tegenargument nummer drie van Nozick gaat over de drang om te leven in een echte wereld. Een Ervaringsmachine is bedacht door mensen en je ervaringen zijn kunstmatig. Ze zijn wel aangenamer dan in de echte wereld, maar niet echt. Het doet denken aan de hoofdpersoon in de film "The Matrix", die in een simulatie leeft terwijl zijn lichaamsenergie wordt geoogst door robots en dat lichaam, als onbepaalde klodder, in een bad ligt in een grote fabriek.

Maar andersom dan? Stel dat je morgen wakker wordt in een grote fabriek, net losgekoppeld van een Mehmachine, een tegenovergestelde Ervaringsmachine. Iemand in een wit pak met een klembord onder z’n arm loopt op je af en stelt je de volgende vraag:

Je hele leven is bepaald door deze Mehmachine. Je leven was vrij gemiddeld. Je maakte wel plezierige dingen mee, maar toch ook zeker minder plezierige. Onrecht, oneerlijke behandelingen, ruzies, oorlogen, pijn, verdriet, aandachttrekkers op Instagram en te vroeg instappende mensen in het openbaar vervoer. En het was dus allemaal nep. Maar je hebt nu de keuze. Wil je nu naar de echte wereld waar je constant een plezierig gevoel hebt? Of zullen we je voor de rest van je leven weer vastmaken aan de Mehmachine zodat je door kunt gaan met je leven, dat overigens helemaal nep is?

Wat is daarop je antwoord?

Hoofdstuk 2

U

De meeste stemmen gelden niet echt

Democratie is een gevaar voor de rechten van minderheden.

John Stuart Mill

Twijfel er nooit aan dat een kleine groep bedachtzame burgers de wereld kan veranderen.

Margaret Mead

Je kunt een vrij persoon precies definiëren als iemand wiens lot niet centraal of direct afhankelijk is van de beoordeling van anderen.

Nassim Taleb

Door naar een mier te kijken, zul je weinig te weten komen over hoe een mierenkolonie werkt. Als je een heel mierenleven lang het gedrag van deze ene mier observeert, weet je niet hoe deze mier zich verhoudt tot andere mieren. Sterker nog: door een individuele mier te bekijken, weet je niets over de groep waartoe de mier behoort. Een mierenkolonie is simpelweg geen collectie individuele mieren, maar het geheel van interacties tussen al die mieren en de mieren zelfNassim Taleb — Skin in the game. Zo werkt het ook met mensen. Om te begrijpen hoe een individu en een groep werken moeten we even terug naar onze verre kanobouwende voorouder Uremōndōgle die zo’n tienduizend jaar geleden leefde in het gebied wat nu Nederland is.

De ijskappen van de laatste IJstijd hebben zich net teruggetrokken, maar dat ging zo langzaam (en net betekent een paar honderd jaar geleden) dat Uremōndōgle dat zelf niet doorhad. Überhaupt weet hij niet wat een IJstijd is én heeft het besef van zo'n glaciaal geen enkele waarde in zijn leven. De leeftomgeving van Uremōndōgle bleef grofweg gelijk gedurende zijn hele leven (dat overigens maar 34 jaar was omdat hij stierf aan een infectie na een ongelukkige val over een glibberige zwerfkei). Voor Uremōndōgle was het gewoon een drassige gure bedoening daar in het proto-Nederland, maar 'drassige gure bedoening' was een benaming die mensen uit niet-drassige gure bedoeningen kwamen duizenden jaren later aan de situatie gaven. Het gebied wat later Nederland zou worden, werd gekenmerkt door een ruig landschap, waarin Uremōndōgle en z’n stam migrerende dieren achternazaten en tussendoor wat daslook, paddestoelen, knollen, eieren en bessen verzamelden. De bewegingen van elanden en andere grote hoefdieren waren bepalend voor waar de stam naartoe trok. De seizoenen waren daar weer verantwoordelijk voor en de maanstand en getijden zorgden ervoor wanneer er het beste gejaagd en verzameld kon worden. De plek waar Uremōndōgle en z’n stam rondtrokken was een wijds gebied en omdat de zeespiegel in die tijd nog zo’n dertig tot veertig meter lager lag dan nu, kon je in theorie van Nederland naar Engeland lopen. Dat hebben ongetwijfeld mensen in die tijd gedaan, maar omdat niemand het op Instagram zette, is daar geen direct bewijs voor.

Binding

Uremōndōgle leefde in een groep met zo’n honderd familieleden en aangetrouwde lieden. Dat was de ideale groepsgrootte om zo’n beetje iedereen persoonlijk te kennen en een eventuele band mee op te bouwen. Die honderd personen waren ook een prima sociaal vangnet in het geval van zwakte of ziekte. Als je een keer teveel had gezopen en wilde uitslapen, dan konden de overige 99% ervoor zorgen dat er toch wildzwijnbout met een reductie van bosbessen op tafel kwam. Een kleine reprimande van de stamoudste zorgde er vervolgens voor dat dit niet te vaak gebeurde. Het verantwoordelijkheidsgevoel was groot. Het was trouwens niet zo dat er een groepje wetenschappers na lang onderzoek had geconcludeerd dat, gezien de omstandigheden, een groepsgrootte van 100 personen perfect was, maar het bleek in de praktijk zo ongeveer de optimale groepsgrootte.

Voor het functioneren in een groep was binding erg belangrijk. Omdat iedereen in de groep ergens goed in was en verantwoordelijk voor was, werkte de groep goed samen. Het was een hecht collectief. Het idee dat Uremōndōgle deel uitmaakte van een groter geheel gaf zijn bestaan zin en betekenis. Zijn leven maakte deel uit van het leven van de hele groep, inclusief de generaties voor en na hem. De band met de natuur was vanzelfsprekend. De planten en dieren waren niet iets wat hij gebruikte, maar iets waar hij gewoon een onderdeel van was. Er was geen sprake van eigendom, geen eigendom van spullen en geen eigendom van land. Er was wel een soort van gebruik, maar dat gebruik was wederkerig. De planten en dieren werden met respect behandeld. Uremōndōgle en zijn stam namen alleen van de natuur wat ze nodig hadden en nooit meer dan dat.

Als je je niet conform de regels van een groep gedroeg en je je genoeg onbetrouwbaar, onmogelijk en ongewenst maakte en werd verstoten, was je op jezelf aangewezen en dat was niet best in die tijd op die plek. Er liepen ook wolven, lynxen en beren rond in die tijd. Bovendien moest je in je eentje steeds zelf je hutje bouwen, je vuur maken, je was doen en was je zelf verantwoordelijk voor alle kennis over migratieroutes, eetbare en niet-eetbare producten en de juiste manier om goden goed gezind te zijn zodat het ruwe leventje enigszins voor de wind ging. Lastig, want met 100 personen was iedereen ergens verantwoordelijk voor en kon men kennis en ervaringen delen. Die schaalvergroting zorgde ervoor dat iedereen niet nét iets beter, maar veel beter, kon overleven. Kortom: als je groep je verstootte, was je ten dode opgeschreven.

Separatie

Naast binding was aan de andere kant separatie voor leden van de groep ook belangrijk. Separatie is allereerst een evolutionaire factor: leden van een diersoort variëren altijd. De best (aan nieuwe levensomstandigheden) aangepaste leden van de groep hebben een grotere kans om te overleven dan leden die altijd maar hetzelfde blijven en doen. Gedurende het verstrijken van de tijd veranderen de omstandigheden en individuen dus ook. De individuen die door de toevalligheid van variatie zich het beste kunnen aanpassen, hadden meer kansen hebben om te overleven. Survival of the fittest is het overleven van degene die zich het best kan aanpassen (die de beste fit heeft), niet degene die de Coopertest had gewonnen. Dat is evolutie. Deze automatische variatie van soorten is er niet alleen in fysieke kenmerken zoals lengte, haargroei, huidskleur, spieropbouw en spijsvertering maar ook in gedrag. Zo kon het dus voorkomen dat Uremōndōgle ogenschijnlijk plotseling besloot met vuurstenen een boomstamkano te beitelen uit een dennenboom. Hij was waarschijnlijk niet de eerste die dit probeerde, maar wel de eerste bij wie het lukte. Degene die een waardig drijven vehikel wist te fabriceren. Er was echter een zeer grote kans dat zijn voorouders uit een bloedlijn kwamen met leden die heel erg bedreven waren met vuurstenen, mensen die al snapten dat een stuk hout kon drijven, andere dingen hadden gemaakt van hout én een drang hadden om de overkant van het water te bereiken en het misschien ook al jaren hadden geprobeerd met inferieure technieken en materialen. De kano die Uremōndōgle maakte was eigenlijk een logisch gevolg van wat er allemaal eerder was gebeurd. En merk op dat het maken van die kano niet voor Uremōndōgle zelf een prestatie was, maar dat hij door dit feit ook zijn hele groep kon uitleggen hoe door het uithollen van een dennenboom naar de overkant van het water kon komen. Vanaf dat moment snapte langzamerhand, door taal en andere vormen van communicatie, zo’n beetje iedere stam hoe je een boot kon maken. De stam van Uremōndōgle was beter geworden door deze kennis en toepassing ervan. Het is maar goed ook. Als sinds Uremōndōgle iedere groep altijd maar bleef zeggen ja maar wij doen dit altijd zo, dus kap nou een keer met die vuursteen en kom even helpen de natuurgoden een offer te brengen en iedereen zich daar aan zou houden, dan had er later nooit iemand met een veerpont naar Amsterdam-Noord kunnen varen en moesten die mensen dus boodschappen doen in Zaandam.

We hebben mensen nodig die iets uitproberen. Mensen die iets anders doen. Mensen die de grens proberen te verleggen. Mensen zoals Uremōndōgle.

Het is precies op dit moment wanneer autonomie belangrijk wordt. Waar het in een groep belangrijk is om je te gedragen volgens de wetten van een groep, heteronomie (of, in sommige gevallen waarbij er slechts één iemand is die regel bepaalt, homonomie), is er die natuurlijke drang om iets zelf te doen: autonomie. Er is echter een belangrijk onderscheid te maken in de toepassing van de term autonomie. Het gaat er niet om dat het belangrijk is om iets alleen of zelf te doen ten behoeve van het zelf, het gaat om het bedenken van eigen regels om iets te doen ten behoeve van de groep. Autonomie moet dan in dienst staan van een groter iets, niet het nastreven van eigen geluk, plezier of genot. Het is evolutionair en sociologisch licht bezien een beetje gek om dingen zelf te doen omwille van het zelf. Het is veel logischer (en beter) om iets te doen op een eigen manier om beter een groep te kunnen dienen.

De Griekse filosoof Plato stelde dat de samenleving vooraf gaat aan het individu waarmee hij beweerde dat een mens pas mens wordt door interactie met andere mensen (en we ook zouden kunnen beweren dat iemand niet zelf kan bepalen wat haar of zijn identiteit is omdat dat dus altijd in interactie met anderen gebeurt). In alle andere gevallen ben je meer of minder dan een mens: een God of een (wild) beest. In je eentje bestaat er niets. Je leeft voor, met en dankzij anderen. Hedonisme is simpelweg slaaf zijn van je verlangensBron toevoegen.

Liefde en angst

Volgens Elisabeth Kübler-Ross zijn er maar twee emoties: liefde en angst. Alle positieve emoties komen volgens haar voort uit liefde. Alle negatieve emoties komen voort uit angst. Je kunt ze niet tegelijk voelen, maar het is me onduidelijk of het tegenovergestelde emoties zijn. Onverschilligheid lijkt een duidelijker antoniem van liefde. Vertrouwen lijkt een beter antoniem voor angst. Hoe een individu zich gedraagt ten opzichte van een groep, lijkt dan ook voort te komen uit deze twee emoties. Enerzijds is het een bewuste en onbewuste zoektocht naar liefde (van anderen) en anderzijds de angst om verstoten, genegeerd of geweigerd te worden (door anderen).

Waar Uremōndōgle tot een zeer overzichtelijke groep van 100 mensen behoorde, die op een zeker moment in de week allemaal in zicht waren, waarmee hij direct kon communiceren en waar niet zoveel aan veranderde, is het anno nu wat moeilijker om precies te duiden tot welke groep een individu behoort. Er zijn meer groepen, er zijn meer interactie en er zijn meer individuen. Je kunt dus tot meerdere stammen behorenhttps://twitter.com/nntaleb/status/1073197627745992704 waarmee je allerlei afzonderlijke doelen nastreeft. Zo kun je je als boer verbonden voelen met een boer in Oekraïne (en allemaal andere bloemkoolboeren van over de hele wereld), je als zeldzame vlinderkweker verbonden voelen met iemand met dezelfde hobby in Costa Rica (en nog 58 leden van dezelfde Facebookgroep) en ben je ook maten met alle andere VVD’ers, maar ga je vissen met hengelsportfanaten die toevallig een andere politieke partij aanhangen maar wel tot Hengelsportvereniging ’t Vette Baarsje in Hoogeveen behoren. Als je het zo bekijkt is het eigenlijk raar dat er nationalisme bestaat: het is wel heel toevallig dat, anno nu, iedereen die toevallig in hetzelfde afgebakende stuk land woont, precies hetzelfde is met dezelfde (zeer belangrijke) waarden en de mensen buiten die grens niet. Een landsgrens is een vreemde afbakening voor een set van gemeenschappelijke waarden, die ook toevallig de belangrijkste waarden in iemands leven zijn.

Onthoud dat er ook genoeg dingen zijn die een individu kan of mag doen zonder dat er een collectief last, hinder of andere negatieve effecten door ervaart. Het is nu, in tegenstelling tot tienduizend jaar geleden, namelijk niet zo dat een individu, door niet-collectief of niet-coöperatief gedrag, direct ten dode is opgeschreven na verbannen te zijn door een groep. Of dat er überhaupt angst is om te worden verbannen door zulk gedrag. Er zijn niet alleen meerdere groepen waartoe je kunt behoren, je ook kunt vrijwillig uit groepen stappen en tot nieuwe groepen behoren en je kunt zelfs bijna geheel alleen een leven lijden. Dit is tegelijk en voornamelijk een probleem. Als alles mogelijk lijkt, alle verbindingen voor het grijpen liggen en er geen vaste groepen meer zijn, is er ultieme vrijheid. Maar ultieme vrijheid is niet nastrevenswaardig. Er is autonomie nodig om ergens voor te gaan.

Advocaat van de duivel

Binding en separatie zijn dus twee belangrijke concepten voor een individu binnen een groep. Aan de ene kant wil het individu ergens bijhoren en aan de andere kant wil het individu zich afzetten, om een andere manier te vinden om de groep te dienen, maar ook om een eigen identiteit te creëren. Voor het optimaal functioneren is een balans tussen deze twee bewegingen nodig, maar het is tegelijk een paradox. De alto op de middelbare school zette zich af tegen de rest, maar was evengoed een alto als de andere alto’s. Die zaten dan tijdens de pauze samen boos op de trap hun boterhammen op te eten.

Er zijn ook mensen die tot geen enkele minderheid horen. Maar dat zijn er maar weinig.

Herman Finkers

Van te veel separatie word je een obstinaat onaardig onbetrouwbaar onbehulpzaam persoon, maar van teveel binding ontstaan er dogma’s, sektes en blind staren. Hoe werkt dat?

Groepsdenken

Groepen die samenwerken willen twee dingen: werken en dat samen doen. Ze willen met een grote groep mensen iets bewerkstelligen. Doordat iedereen zijn eigen kwaliteiten heeft en het werk kan worden verdeeld, is het simpelweg schaalvergroting en worden schaalvoordelen behaald. Dat zagen we al bij Uremōndōgle. Ook hier is het weer zaak om een balans te vinden tussen het bereiken van een doel en het feit dat dat samen kan. Wanneer een groep teveel neigt naar het samen in samenwerken, dan kan het fenomeen groepsdenken ontstaan. Bij groepsdenken gaat het voornamelijk om het behouden van overeenstemming, in plaats van het behalen van een doel. De bedenker van deze term, Irving Janishttps://nl.wikipedia.org/wiki/Groepsdenken, gaf een aantal oorzaken voor dit fenomeen, waaronder het feit dat de groep hecht is, geïsoleerd en homogeen is en onder stress staat van externe bedreigingen. In oorlogssituaties tussen landen komt het voor dat het even belangrijk is dat er geluisterd wordt naar de generaal. Misschien dat daarom rangen en standen in het leger zo belangrijk zijn.

De oorzaken van groepsdenken kunnen in allerlei groepen op de wereld voorkomen. Niet alleen tienduizend jaar geleden op een Drentse toendra, maar ook anno nu, in de echte wereld of online. En zodra dit soort processen plaatsvinden, kunnen ze zichzelf versterken. Uitkomsten van groepsdenken zijn overschatting van de groep als geheel (wij hebben gelijk), kortzichtigheid (collectieve rationalisatie van beslissingen en karakituriseren van de buitenwereld) en druk voor uniformiteit (zelfcensuur, druk op leden die het oneens zijn en het blijven hameren op consensus).

Het is gemakkelijker gezegd om groepsdenken te doorbreken dan het gedaan is. Het is nou eenmaal fijn om een geborgen gevoel binnen een groep te hebben en daartegenin gaan lijkt tegennatuurlijk (en is het vaak ook), maar er is geen vooruitgang zonder separatie.

De redelijke mens past zich aan de wereld aan: de onredelijke blijft proberen de wereld aan zichzelf aan te passen. Daarom komt alle vooruitgang door de onredelijke mens.

George Bernhard Shaw

En zo zijn we weer terug bij Uremōndōgle die uit een dennenboom een kano ging maken. Als de hele groep samen van mening is dat je vooral niet een kano uit een boomstam moet maken, misschien moet er dan iemand opstaat die precies die kano wil maken. Het is alleen jammer dat die rol (wanneer het geforceerd wordt) de niet per se positieve naam advocaat van de duivel krijgt.

Wie is er meer gelijk?

Dat hameren op groepsprocessen komt voort uit een wens om de goede lieve vrede te bewaren. Stabiliteit is namelijk voor een groep een fijne inbedding. Dan gebeurt er waarschijnlijk niets groepsontwrichtend.

Maar gelijkheid is helemaal niet het beste voor groepen. Het is veel fijner en beter om variatie te hebben. Zodat er een keer iemand iets nieuws probeert en een samenleving of groep beter wordt. En bovendien, beter bestand is tegen chaos en verstoringenNassim Taleb geeft hier in zijn boek Antifragile flink wat argumenten voor..

Maar waar hebben we het eigenlijk over als we het over gelijkheid hebben? Zijn gelijke mensen dezelfde mensen? Betekent het dat iedereen dezelfde kansen moet kunnen krijgen? Is dat mogelijk? Of gaat het juist om uitkomstengelijkheid? Of bedoelen we met gelijkheid gewoon gelijkwaardigheid, waarmee we suggereren dat ieder individu in een samenleving dezelfde stem heeft. Dat lijkt er wat meer op: een democratisch perspectief.

Maar moet iedereen dan dezelfde stem krijgen in iedere situatie? Moeten we de argumenten van een Instagrammer naast die van een generaal leggen wanneer het land wordt binnengevallen door het leger van een naburig land? Hebben oudere mensen dezelfde stem als jongere mensen? Moeten we meer naar ouderen luisteren omdat zij er langer zijn en de wereld hebben geschapen waar wij nu in leven? Of moeten we vooral naar jongeren luisteren omdat ze waarschijnlijk nog meer leven voor zich hebben? Vanaf wanneer heeft iemand een stem? Moet iedereen produceren naar vermogen en consumeren naar behoeven (zoals met communisme en gourmetten)?

Volgens mij is het niet de vraag hoe de wereld gelijker of gelijkwaardiger wordt, maar hoe we er een rechtvaardige wereld van kunnen maken.

Er is (in de wereld) een gebrek aan rechtvaardigheid. Filosofie komt voor uit de teleurstelling hierover.

Simon Critchley

Gevaren voor minderheden

Net als met groepdenken is het streven naar gelijkwaardigheid een gevaar voor minderheden. Zolang de meeste mensen maar blijven volharden in bepaald gedrag of specifieke opvattingen, zal er niets veranderen. De meeste mensen vinden namelijk x, en volgens een democratisch principe zullen de mensen die y vinden aan het kortste eind trekken. Zo verandert er niets. Gelukkig zijn mensen empathisch en denken ze ook aan de minderbedeelden of andersdenkenden.

Stel je eens een groep jonge twintigers in een hostel in je favoriete Zuidoost-Aziatische stad voor. Het zijn er zes. Een paar jonge mannen en een paar jonge vrouwen. Het zijn twee Portugezen, een Braziliaan, een Duitse, iemand uit Mozambique en een Nederlandse. Welke taal spreken ze met elkaar? Waarschijnlijk Engels, hoewel er vier van de zes Portugees kunnen spreken. Maar de Duitse en Nederlandse spreken het niet. En aangezien de rest Engels spreekt, is dat de voertaal van het gesprek. De meeste stemmen gelden dus niet.

Het is minimalisme en tolerantie. In plaats van eerst met vier personen Portugees te gaan spreken en daarna de cliff notes te gaan vertalen in het Engels, betrekken de vier de andere twee direct bij de groep door Engels te spreken. En misschien wilde een van de Brazilianen ook wel graag z’n Engels oefenen.

De meeste stemmen gelden hier dus helemaal niet. En hoewel de leden van het gezelschap allemaal uit een democratie komen, vindt iedereen het—zelfs zonder aarzeling—prima om Engels te spreken.

Een stapje verder: het groepje besluit uit eten te gaan en heeft keuze uit twee restaurants: Vegan Vietnam en Ho Chi Minced Meat. De Duitse is vegetariër. Wat wordt er besteld? Misschien met wat chagrijn, maar grote kans dat de groep met z’n zessen veganistisch gaat eten omdat er maar één van de groep vegetariër is.

De minst tolerante persoon winthttps://medium.com/incerto/the-most-intolerant-wins-the-dictatorship-of-the-small-minority-3f1f83ce4e15. De reden waarom mensen veganisten regelmatig vervelend vinden, is niet omdat ze veganistisch eten (dat moet iedereen zelf weten, want stiekem vindt iedereen autonomie wel belangrijk), maar dat is omdat veganisten niet tolerant zijn. Ze eten onder geen enkel beding vlees, terwijl niet-veganisten heus wel eens een maaltijd zonder vlees eten. Zo lijkt het een wedstrijd die niet-veganisten iedere keer weer verliezen. De veganist heeft alleen een extra regel voor zichzelf bedacht. Een regel die niet zoveel boeit, behalve als een veganist gaat eten met een niet-veganist. Want dan is er botsing van regels.

Ik eet alles.

Iemand

Ik eet alleen niet-dierlijke producten.

Iemand anders

Maar er ís helemaal geen botsing van regels. Beide personen kunnen prima met elkaar eten want een veganistische maaltijd past precies binnen de regels van beide personen. Het wordt wat anders wanneer de niet-veganist ook nog heel graag eiwitrijk en smaakvol eet en dus liever niet een zoute schoenzool met van soja eet met een dessert van haverslagroom met kokosyoghurt.

Maar vergelijk het eens met een gehandicaptentoilet: de gehandicapte kan alleen dit toilet gebruiken, de niet-gehandicapte kan alle toiletten gebruiken. Hier is er geen probleem omdat de belangen niet botsen.

Een consensus is dus in veel gevallen niet nodig. Het is niet van belang dat we elkaar in het midden ontmoeten. We hoeven niet aan iedereen te vragen wat hij en zij ervan vinden. We kunnen gewoon kijken naar tolerantieniveaus van mensen en ons daar naar handelen. En verder kun je natuurlijk ook nog gewoon zelf kiezen om (voor even) de regels van anderen te volgen. Zolang je er zelf voor kiest, is het nog steeds een autonome keuze. Je kunt dit fenomeen ook omdraaien om iets te bewerktstelligen (met de principes van James Clears’ Atomic Habits): als je iets wilt veranderen in de wereld, dan moet je jezelf en anderen er stellig van overtuigen dat je een bepaalde identiteit hebt.

Door veganist te worden, is het effect dus niet dat je zelf veganist bent, maar ook dat je omgeving iets veganistischer wordt. Het is daarmee een autonome keuze met een stiekem effect op je omgeving. Zo eindigen we met een mooie paradox, waar de ene autonome keuze (veganisme) de rest beïnvloedt.

We hebben niet de meeste mensen nodig om iets af te schaffen of in te voeren, maar genoeg intolerante mensen.

Laten we aannemen dat de vorming van morele waarden in de samenleving niet voortkomt uit de evolutie van de consensus. Nee, het is de meest onverdraagzame persoon die juist vanwege die onverdraagzaamheid anderen deugdzaamheid oplegt. Hetzelfde kan gelden voor burgerrechten.

Nassim Taleb

Kan democratie - per definitie de meerderheid - vijanden tolereren? De vraag is als volgt: 'Bent u het ermee eens om de vrijheid van meningsuiting te ontzeggen aan elke politieke partij die in haar handvest de vrijheid van meningsuiting heeft verboden?' Laten we nog een stap verder gaan: 'Moet een samenleving die ervoor heeft gekozen tolerant te zijn, onverdraagzaam zijn ten aanzien van onverdraagzaamheid?'

Nassim Taleb

De normaaldoencurve

Proberen om te ontsnappen aan specifieke invloeden resulteet in onbewuste overgave aan de ergste soort van algemene invloed: de huidige gangbare smaak.

Michael Foley

In de Stille Zuidzee ligt in de driehoek Tuvalu - Micronesië - Marshalleilanden het land Nauru. De 21 vierkante kilometer grote eilandstaat werd in 1968 onafhankelijk van Australië onder leiding van een president met de prachtige naam Hammer DeRoburtInclusief titels is zijn volledige naam The Honourable Sir. Hammer DeRoburt OBE (Most Excellent Order of the British Empire) CMG (Order of St Michael and St George). Bijzonder, want het land telt tegenwoordig nog steeds maar een kleine 10.000 inwoners en daarmee staat Nauru alleen nog onder Vaticaanstad en Tuvalu op de lijst met landen gesorteerd op het minste aantal inwoners. De Nauruanen hebben samen de twijfelachtige eer om de hoogste gemiddelde body mass index (BMI) ter wereld te hebben. Deze BMI is een waarde, afgeleid van het gewicht en de lengte van een persoon en wordt doorgaans uitgedrukt in kilogrammen per vierkante meter. De BMI is een indicator voor overgewicht, maar vooral wanneer het een gemiddelde van een grote populatie is. Een gemiddelde waarde tussen de 20 en 25 geeft aan dat de populatie gemiddeld een normaal gewicht heeft. Voor individuen is het zeker geen goede indicator. Er zijn namelijk voldoende voorbeelden te vinden van gezonde personen met een te hoge BMI, zoals bijvoorbeeld topsporters met flink wat spiermassa, en er zijn ook genoeg voorbeelden van mensen met een normaal gewicht voor wie het soms verstandig is om gewicht te verliezen of aan te komen. Voor groepen daarentegen is de BMI een duidelijke aanwijzing om te kunnen stellen dat er een overgewichtprobleem is. De simpele verklaring hiervoor is dat er geen extreme uitschieters in gewicht kunnen zijn én de indicator voor groepen uitzonderingen teniet kan door een gemiddelde te nemen. In hele uitzonderlijke gevallen kan iemand met extreem overgewicht misschien nog net tien keer zo zwaar zijn als iemand met een groeistoornis, maar er zijn geen gevallen bekend van iemand die tien keer zo zwaar als gemiddeld is. Ook al is de BMI een indicator die beter werkt om iets te zeggen over groepen dan over individuen, er is een aardige kans dat een individu in een café, waarvan de bezoekers gemiddeld een te hoog BMI hebben, ook een te hoge BMI heeft. BMI is een slechte indicator voor gezondheid, maar niet een superslechte.

Anders dan natuurlijke fenomenen zoals gewicht, lengte en daardoor BMI, zijn er in het vermogen van individuen wel extreme verschillen te zien. Het bruto binnenlands product van een land kan bijvoorbeeld over jaren flink stijgen, maar dat zegt niet zoveel over het inkomen van individuen. Sterker nog: grote kans dat er één of een paar personen of bedrijven steeds beter worden in het steeds meer oppotten van geld. Dan stijgt de totale waarde van het aantal goederen en diensten dat binnen de landsgrenzen wordt geproduceerd, en ook het gemiddelde per persoon in dat land, maar dat komt alleen omdat er iemand is die meerdere miljarden bezit. Er is een veel grotere kans dat je een willekeurig persoon oprecht kunt feliciteren met een dalende BMI per hoofd van de bevolking dan met een stijgend BBP. Het is dan ook een slecht argument om CEO’s van grote bedrijven te waarderen om hun bijdrage aan het GDP. Daar heeft een individu niets aan. Als eenzelfde CEO de gemiddelde BMI van een land omlaag weet te krijgen, verdient dat veel meer lof.

Mediocristan en Extremistan

De twee tonelen waarop deze twee situaties kunnen voorkomen zijn twee verschillende. Nassim Taleb noemt het eerste, waar natuurlijke fenomenen voorkomen Mediocristan en het tweede, waarin bijvoorbeeld geld een rol speelt Extremistan. Als je in Mediocristan alle mensen netjes op een rij zet, dan staan er een paar hele kleine mensen, iets meer iets grotere mensen, heel veel gemiddeld grote mensen, wat minder heel grote mensen en maar een heel klein aantal extreem grote mensen. Er zijn geen mensen tien keer zo groot als gemiddeld en veruit de grootste groep mensen verschilt weinig van elkaar wat betreft lichaamslengte. Wanneer we dezelfde mensen op een rij zouden zetten op basis van vermogen, dan hebben we het over Extremistan. Daar staan ze op lengte door elkaar, maar staan er aan één zijkant een paar met misschien wel een miljoen keer zoveel vermogen als gemiddeld. Het is daarom belangrijk om dit onderscheid te kennen tussen de natuurlijke wereld met weliswaar wat verschillen, maar geen onmetelijk grote, en Extremistan dat soms buiten ons voorstellingsvermogen gaat.

De onderdelen in Mediocristan kunnen netjes op een zogenaamde bellcurve worden geplaatst. Het gemiddelde is herkenbaar voor veel mensen, vaak is het zelfs (in de buurt van) de mediaan (de middelste waarde in de rij) en ook (in de buurt van) de modus (de meestvoorkomende waarde). Maar onthou dat het bijna alleen natuurlijke fenomenen betreft. Niet het aantal foto’s op iemands telefoon, niet het aantal bitcoins in iemand portemonnee en niet het aantal volgers op Instagram. Wel de lengte van gras, het aantal magen in zoogdieren en het aantal hot dogs dat iemand op kan.

Honderdmiljoenmiljard

Waar onze voorouder Uremōndōgle leefde in Mediocristan (zelfs die IJskappen die tot Noord-Nederland kwamen, waren geen extreme variatie in landijsoppervlakte), leven we nu soms (of vaak—het ligt eraan wie je vraagt) in Extremistan. En dat maakt begrip van de wereld waarin we leven problematisch. Want als je als soort duizenden jaren gewend bent om in een wereld zonder extreme variatie te leven, dan is het inderdaad pas te bevatten hoeveel meer 1 miljard euro is dan 1 miljoen euro, wanneer je euro’s gelijk stelt aan tijd (misschien een natuurlijk fenomeen): als een miljard euro bijna 32 jaar voorstelt, dan is een miljoen euro slechts 11 dagen en een paar uur. Een biljoen (duizend miljard) seconden is, niet heel verrassend, maar beter begrijpbaar, meer dan 31 millennia.

Dus: in een normale wereld zijn er niet zoveel afwijkingen en zijn de afwijkingen niet echt extreem. Maar we leven niet (altijd meer) in een normale wereld. Het is dan ook niet zinvol om mensen erop aan te spreken dat ze normaal moeten doen als normaal niet mogelijk is, of niet kan worden gedefinieerd, wanneer de mediaan enorm afwijkt van gemiddeld en/of wanneer de modus dat ook doet. Extreme verschillen zijn in Extremistan niet tegen te gaan (wel te verkleinen). Extreme verschillen bestaan niet in Mediocristan.

Dat we door massacommunicatie, transport, internet, globalisering en vrijheid van meningsuiting tot meerdere groepen kunnen behoren (en meer dividu dan individu zijn geworden), betekent ook dat er meerdere stans^[Komt van het Perzische stān, dat land betekent.] zijn waarin we tegelijk kunnen leven. Het is niet meer alleen de fysisch-geografische wereld (Mediocristan) om ons heen. Het zijn subculturen met onbegrijpelijke niet-echte dingen als giraal geld, rente, volgers, digitale bestanden, Snack-A-Jacks Paprika (kleinverpakking), zoekresultaten en studentenreisproducten. Ja, de wereld is complex. Maar het wordt wel wat minder complex wanneer je bedenkt wanneer er ergens extreme extremen kunnen voorkomen, en waar niet.

Gelijkheid en gelijkwaardigheid

Het is in Extremistan moeilijk te bepalen wat normaal is. Als Jeff Bezos in een kroeg staat en daardoor de gemiddelde aanwezige in die kroeg miljardair is, is het dan normaal om miljardair te zijn? Waarom eigenlijk niet? Omdat het maar één persoon echt is? Maar als die persoon miljardair kan zijn, waarom is de rest dat dan niet? Omdat een eigenschap van Extremistan is dat er een aantal gevallen verschrikkelijke uitzonderingen zijn. Anders was het wel Mediocristan.

De normaaldoencurve

In Mediocristan, de natuurlijke wereld, kan bijna alles op de normaaldoencurve worden gezet. In de wetenschappelijke wereld is deze verdeling naar Carl Friedriech Gauss (die de formule en deze curve trouwens op 17-jarige leeftijd bedacht) vernoemd en spreken we over een gaussverdeling of een normaalverdeling. Deze continue kansverdeling heeft twee parameters: een verwachtingswaarde van een toevalsvariable en een normaalverdeling. De verwachtingswaarde van een toevalsvariable van een dobbelsteen is de waarde die een dobbelsteen gemiddeld genomen heeft bij een gooi. Er zijn zes even grote kansen op zowel 1, 2, 3, 4, 5 als 6 (er zijn zes gelijke kansen van 1/6 op de afzonderlijke waarden). De verwachting van de uitkomst van de worp is dus 3,5, terwijl die waarde niet op een dobbelsteen staat en dus nooit exact geworpen kan worden (tenzij je met een Friese dobbelsteen speelt natuurlijk). Hoe vaker je achter elkaar gooit met een dobbelsteen, hoe groter de kans dat het gemiddelde van alle gooien steeds dichterbij die 3,5 komt.

De normaalverdeling is van toepassing op heel veel dingen in de wereld. Zo is de BMI van de inwoners van Nauru bijvoorbeeld ook normaal verdeeld. De mensen hebben weliswaar gemiddeld gezien overgewicht, de afwijkingen naar beide zijden zijn ongeveer gelijk. En wanneer er iemand naar Nauru emigreert, zal deze nieuwe inwoner nauwelijks invloed hebben op de gemiddelde BMI van de inwoners in Nauru. Het is anders wanneer Warren Buffet besluit zich te naturaliseren tot Nauruaan. Niet dat hij extreem veel of weinig overgewicht heeft, maar met zijn vermogen van meerdere miljarden zal hij er met zo’n kleine populatie voor zorgen dat het gemiddelde vermogen van Naruanen flink omhoog gaat. En dat is de kern van de normaaldoencurve: de curve gaat niet op voor alles. Voor steeds minder zelfs.

Bij de normaaldoencurve is er een grote groep mensen redelijk gelijk. Grote afwijkingen (in statistiektermen meer dan twee standaardafwijkingen) betreffen maar 5% van de populatie. In de praktijk betekent dat dat het opvalt wanneer je een extreem groot of extreem klein persoon ziet. Het is zeldzaam en daarom opvallend (het wijkt statistisch gezien veel af, maar fysiek ook), maar het is nog wel te begrijpen. Je kunt namelijk zien en je daardoor voorstellen dat iemand zó groot of zó klein is. Je moet die persoon misschien wel even aangapen om het te begrijpen, maar het ís te begrijpen.

Deze redenering, dat de meeste mensen zo rond het gemiddelde zitten, gaat zoals gezegd vooral voor natuurlijke eigenschappen op. Maar omdat we niet meer (altijd) in de natuurlijke wereld leven, is het moeilijk te bevatten dat er ook mensen zijn met heel veel geld, heel veel Instagramvolgers, een privéjet, geen telefoon, geen televisie en achtendertig katten hebben. Het wordt nog vreemder te bevatten dat dezelfde mensen een gemiddelde lengte hebben, soms ook moeten huilen of lachen en ook naar het toilet moeten. Iedereen leeft in Mediocristan en Extremistan tegelijk. Bekende Nederlanders moeten ook poepen. Soms heel dun en heel vaak op een dag.

Uremōndōgle leefde, net als zijn moeder, broers, nichten en aangetrouwde neven in dezelfde wereld. Er was geen geld, er was geen Instagram, er waren geen aandelenkoersen en besmettelijke virussen stierven uit doordat er weinig contact was met andere stammen. Er waren vooral normaaldoencurves. Extremistan bestond niet echt. Dat is nu anders.

mutatis mutandis

De complexiteit van de tegenwoordige wereld bestaat vooral uit het feit dat er verschillende werelden zijn waarin we tegelijk leven. Mensen zijn nauwelijks meer met elkaar te vergelijken. Ze zijn deelbaar. Dividueel. Er zijn fictieve online werelden. Er is niet altijd een zero sum game meer. Uremōndōgle moest een door zijn stam gevangen wild zwijn delen met iedereen. Nu zijn er zwijnen op voorraad, kun je ze in een app op je telefoon bereid in een onherkenbaar gerecht bestellen en heb je ze in een paar minuten in huis. En aan de andere kant van de wereld kan iemand hetzelfde doen. Als er meer vraag is naar zwijnen, worden er meer zwijnen geproduceerd. In fictieve werelden is het nog extremer. Als jij veel Instagramvolgers hebt, kan ik ze ook hebben (en ook precies dezelfde). Er is geen voorraad volgers. Het aantal connecties is oneindig. Het is bijna zoals een zeilwedstrijd: iedereen wind.

Het feit dat je nu kunt communiceren met mensen aan de andere kant van de wereld, terwijl je tegelijkertijd over een ander onderwerp met andere mensen weer aan een andere kant van de wereld kunt communiceren, terwijl je zelf op weg bent naar weer een andere plek op de wereld, betekent niet dat de wereld kleiner wordt, zoals globalisme veelal wordt uitgelegd. Ja, er zijn schaalvergrotingen, consumenten kunnen uit de hele wereld komen (ik heb onlangs nog Braziliaanse açaizaden gekocht uit een Canadese webshop) en je kunt bellen met iemand uit Palau, maar het gaat erom dat er méér werelden ontstaan. Dat zijn voornamelijk Extremistans.

Dividu

Uremōndōgle was onderdeel van een groep. Één van de honderd. Er bestonden nog geen procenten (als concept), maar Uremōndōgle was een procent van zijn groep. Verder was het allemaal redelijk te behapstukken.

Inmiddels is een individu etymologisch helemaal niet meer in-dividu of on-deelbaar. Er zijn geen individuen meer, maar juist dividuen. Ieder persoon is op te delen in allemaal hele kleine stukjes die allemaal afzonderlijk horen bij allemaal verschillende groepen. Uremōndōgle was het kleinste onderdeel van z’n groep en had misschien wel als hobby botenmaken, maar was niet via een Facebookgroep lid van een wereldwijde hobbyclub van kanofanaten. Een individu was dan ook écht een individu. Een niet-deelbaar persoon. Dat is nu wel anders. Want door ieder lidmaatschap van iedere groep word je een stukje deelbaar. Je bent inwoner van een plek en deel van een gezin en hengelsportfanaat en voetbalsupporter en veganist en rockliefhebber en je lievelingskleur is zalm. Tot hoe meer groepen je behoort, hoe deelbaarder je bent. Minder individu. Meer dividu.

Globalisering wordt beschouwd als ‘een voortdurend proces van wereldwijde economische, politieke en culturele integratie, met als centraal kenmerk een wereldwijde arbeidsdeling, waarbij productielijnen over de wereld worden gespreid die gedreven worden door de informatie- en communicatietechnologie en door internationale handel’, aldus Wikipedia[3], een platform dat is en wordt geschapen door een voortdurend proces van wereldwijde economische, politieke en culturele integratie, met als centraal kenmerk een wereldwijde arbeidsdeling, waarbij productielijnen over de wereld worden gespreid die gedreven worden door de informatie- en communicatietechnologie en door internationale handel. Integratie, ja, maar het tegenovergestelde, segregatie, is ook waar. Door dit proces worden verschillen juist meer benadrukt, kunnen groepsgrenzen duidelijker worden gemaakt en iedere nieuwe connectie heeft een exponentieel effect op het aantal relaties tussen dividuën.

Fucks

Een probleem dat wordt veroorzaakt door die exponentiële groei in mogelijkheden is precies die exponentiële groei in mogelijkheden. Wanneer alles mogelijk lijkt, waar moet je dan uit kiezen? Als je niet meer alleen lid bent van je stam of je kerk of je dorp, maar je ook Instagrammer, fotograaf, personal trainer, biologische boer, racist, Ajaxsupporter en Nissan Micrabezitter bent en je naar ieder willekeurige plek op de wereld op reis kan, ieder gerecht kan eten wanneer je maar wil en alle videos en muziek kunt consumeren wanneer je er om vraagt, dan is het bijna knap dat je überhaupt nog een keuze kunt maken. De versplintering van lidmaatschappen zorgt voor ruis en voor een wazige identiteit. Het lijkt daarom nogal een populaire vrijetijdsbesteding te zijn om tot steeds minder groepen te willen behoren. De populariteit van boeken met daarin de notie dat je als (in)dividu steeds minder fucks moet geven, lijkt daar zowel aan bij te dragen als een spiegel te zijn van een maatschappij met veel dividuen. Maar hoe werkt dat fucks geven dan?

Volgens de voorman van deze beweging, Mark Manson, gaat het (niet) geven van fucks niet om schijt hebben aan de wereld, maar een manier van kiezen voor wat belangrijk is. Als alles mogelijk is, dan is het steeds meer van belang om beter te worden in kiezen. Manson zegt dat je als mens maar een beperkte hoeveelheid fucks kan geven en dat je ze daarom maar spaarzaam kunt besteden. De premisse van zijn boek The Subtle Art of not Giving a F*ck is dan ook niet schijt hebben aan iedereen maar vrijheid door keuze. Het scheppen van vrijheid door ergens voor te gaan vind ik slecht geformuleerd (aan vrijheid an sich heb je niets), maar ik moet Manson wel gelijk geven dat zelf kiezen een ideale oplossing is voor een wereld waarin er vrijheden, opties en groepen te over zijn. Over deze keuzeparadox heeft auteur Barry Schwarz prachtige stukken geschrevenBarry Schwartz — The Paradox of Choice.

Omdat het mogelijk is om tot meerdere groepen te behoren, lijkt het haast ook mogelijk om steeds je verantwoording te verleggen als dividu. Het lijkt soms ook wel het meest stoer om steeds te verkondigen dat het je niet uitmaakt wat anderen van je denken. Maar juist door dat te verkondigen, wordt alleen maar bewezen dat het wél uitmaakt. Als het echt niet uitmaakte, werd het niet uitgesproken. Dan kwam die gedachte niet eens in je op.

Spiegeltje spiegeltje aan de wand

Een bijkomend nadeel van onbegrensde mogelijkheden is dat je je kunt spiegelen aan zo’n beetje iedereen aan de wereld. Als je, net als de minister-president, op Twitter zit, dan denk je dat het fatsoenlijk is om hem uit te maken voor bokkenlul. Maar dat communicatiestromen wat platter zijn geworden, betekent niet dat je plat moet communiceren. En het betekent ook niet dat je direct recht hebt op hetzelfde als iemand die in dezelfde wereld leeft. Als iemand op Instagram duizenden volgers heeft, waarom heb jij, met ook een Instagramaccount, dat dan niet? Als iemand uit hetzelfde dorp als jij miljonair is geworden door het ontwikkelen van hele specifieke software voor een hele specifieke branche, waarom jij dan niet? Volgens filosoof Hegel werkt erkenning beide kanten op: pas als je elkaar als gelijke erkent, kun je elkaar waarderen. De slaaf kan nooit waardering van z’n meester krijgen (hij is immers een slaaf en daarmee lager in aanzien), maar tegelijk kan de meester nooit de waardering van de slaaf krijgen (de slaaf is immers een minderwaardig persoon en niet op gelijke hoogte).

Afgunst wordt niet veroorzaakt door een onevenredig verschil tussen onszelf en anderen maar juist door een zekere overeenkomst.

David HumeDavid Hume — A Treatise On Human Nature

Dat een minister-president op Twitter zit is enerzijds vooruitgang, omdat je in theorie niet-hiërarchisch in contact kunt treden met een persoon die normaal gesproken veel hoger in aanzien staat (door andere en meer verantwoordelijkheden), maar je moet nog steeds onthouden dat het de minster-president is. Twee piepkleine onderdelen van de dividuen minister-president en jij zijn hetzelfde, maar het totaal niet.

De oplossing

Wat is dan de oplossing voor de ongebreidelde groei aan mogelijkheden om te kunnen acteren op allerlei vlakken en in allerlei groepen? Er zelf voor kiezen welke groepen je belangrijk vindt, wie wanneer je gelijken zijn (en vooral wie dat niet zijn) en accepteren dat er in de wereld geen gelijkheid is in het algemeen, maar alleen in details. En dan is het nog steeds geen gelijkheid, maar gelijkwaardigheid. Door vrij en bewust een publiek te kiezen en te investeren in gelijkwaardige relaties met dat publiek, overwin je je statusangst die ervoor zorgde dat je je minderwaardig voelde dan iemand die toevallig heel even in dezelfde wereld opereert als jij. Statusangst is de prijs die je betaalde voor de instemming met een algemeen aanvaard verschil tussen een succesvol leven en een mislukt levenAlain de Botton — Statusangst. Maar je kunt pas rijkdom ervaren als je minder begeert. Dus kies je groep en kies je invloeden. Kies ervoor om minder dividueel te zijn.

Autonomie is niet alleen separatie van een groep, maar ook überhaupt niet tot alle (of veel) groepen willen behoren. Zo ontstaan vanzelf je identiteit, authenticiteit en integriteit.

Het tegenovergestelde komt ook voor: dat je toevallig niét tot een groep behoort, maar dat het liefste wel zou willen. Het is de toevalligheid (of externe omstandigheden) die ervoor zorgen dat je geen binding hebt met een groep waarin je jezelf of je toekomstige zelf ziet. Het is de vraag of het opeisen van gelijkwaardigheid hier de juiste oplossing is. Verbondenheid is niet iets wat afgedwongen kan worden. En bovendien zorgen autonome keuzes pas voor controle, verantwoordelijkheid en voldoeningMichael Foley — The Age of Absurdity: Why Modern Life Makes it Hard to be Happy.

Voor Uremōndōgle was het stellen van prioriteiten heel simpel. Dat was doorgaans in deze volgorde: ik > groep > andere groepen. Maar anno nu is het wat anders. Want wat als je mede-pitbullbezitter niet Ajax aanhangt maar Feyenoord. Wat als je mede-Feyenoorden een pitbullbezitter is en jij niet?

Twitter

Een ander type denkfout is het wanneer je denkt dat je tot een groep behoort en de algemeen geldende voorwaarden van die groep hanteert voor interactie met iemand anders uit die groep, terwijl het helemaal niet dezelfde groep is. Dat is zo’n beetje iedere reactie op Twitter. Dat alles met elkaar te maken heeft, wil nog niet zeggen dat alles tot dezelfde wereld behoort. Sommige dingen beïnvloeden elkaar slechts een beetje, maar dat wil niet zeggen dat ze gelijk zijn.

Concluderend zouden we kunnen stellen dat globalisme dus niet alleen zorgt voor meer connecties, maar voor enorm veel nieuwe werelden. Veel van die werelden zijn een type Extremistan met enorme verschillen en een gemiddelde dat ver van de mediaan en modus af ligt. Door te leven in zoveel verschillende werelden is zo’n beetje iedereen een dividu aan het worden: we zijn allemaal onderdelen van heel veel verschillende werelden en tegelijk zijn die werelden allemaal onderdeel van ons. Het maakt dat het moeilijk is om onderscheid te maken in welke wereld we leven, maar de oplossing voor dit steeds groter wordende probleem is het doelbewust kiezen van de juiste werelden, groepen, invloeden en publiek. Zo weten we ook wie onze gelijken zijn en wanneer beloningen en straffen van gelijkwaardigen waardevol zijn en wanneer erkenning wederzijds is.

Pas als we autonomie bij gelijken erkennen, kunnen we er ook zelf naar op zoek gaan.Wanneer we die hebben gekozen weten we wat gelijkheid en gelijkwaardigheid betekenen en kunnen we op zoek naar wat onze identiteit, authenticiteit en integriteit zijn. Als we hebben gekozen voor onze favoriete werelden (en andere werelden zullen gaan negeren of achter ons laten), dan kunnen we ook prioriteiten stellen. Zo komen we erachter wanneer loyaliteit belangrijk is.

Maar nu moeten we er eerst achter komen wat het goede is om te doen. We gaan er proberen achter te komen wat vriendschap en liefde betekenen, wat altruïsme is en hoe beleefdheid werkt.

Conformisme

In een essay waarin hij pleit voor het beschermen van de andersdenkenden, schetst één van de oprichters van het investeringsfonds voor startups Y Combinator, Paul Graham, een matrix met vier typen mensenhttp://paulgraham.com/conformism.html. Deze typen zijn het resultaat van twee keer twee karaktereigenschappen: passief tegenover agressief en conventioneel tegenover onafhankelijk. De typen passen op een matrix en samen zijn ze volgens Graham de kwadranten van verschillende vormen van conformisme, oftewel de mate waarin een individu haar of zijn gedrag aanpast aan de opvattingen van een groep. Deze kwadranten zou je ook kunnen bepalen op basis van de persoonlijkheidstypen extravert en introvert ten opzichte van meer of minder risicomijdend gedrag.

Conservatieven

In de linkerbovenhoek van het model van Graham staat het type mensen dat agressief conventioneel is. Het zijn de mensen die anderen wijzen op de regels en dat die moeten worden nageleefd. Deze groep mensen zou, volgens Graham, goed als strijdkreet hebben dat ze andersdenkenden willen elimineren, met woorden of daden. Het is een conservatieve groep.

Schapen

In de zelfde kolom van conventionele mensen is er een groep met een passieve inslag. Graham definieert ze als schapen. Ze maken zich vooral druk om wat de buren van ze denken. Dezelfde regels zijn belangrijk, maar in plaats van anderen erop te wijzen, maken ze zich vooral druk dat ze zelf de regels opvolgen. Deze groep vindt het belangrijk om in de pas te lopen met heersende opvattingen in een groep.

Stukken ondeugd

Aan de andere kant van het model zijn er ook passieve en agressieve mensen, maar met een onafhankelijkere kijk op de wereld. Agressief onafhankelijke personen hebben als gemeenschappelijke eigenschap dat ze zo’n beetje iedere regel betwisten en vooral het tegenovergestelde doen van wat ze wordt opgedragen of wat er van ze wordt verwacht in een groep. Als kind zijn ze vaak ondeugend, om erachter te komen wat de grenzen van regels zijn en om nieuwe regels voor te stellen. Graham noemt als mogelijke strijdkreet voor deze groep de opmerking die Galileo Galilei maakte toen hij van de kerk zijn bewering dat de aarde om de zon draait moest terugnemen: Eppur si muove wat ‘en toch beweegt het’, betekent. Een klassiek ‘en toch heb ik gelijk (wat jullie er ook van vinden)’.

Dromers

Er zijn ook passief onafhankelijke mensen, dat zijn dromers. Ze weten soms niet eens wat de regels zijn, omdat de groepsregels ze niet zoveel boeien. Ze vinden het niet belangrijk om zich eraan te houden noch om anderen erop te wijzen, maar ze voelen zich ook niet geroepen om actief tegen de stroom in te zwemmen. Ze worden liever met rust gelaten zodat ze hun eigen regels kunnen bedenken, zonder daar confrontaties mee aan te gaan. Een lijfspreuk zou ‘kijk maar even’ kunnen zijn, omdat ze het belangrijk vinden dat iedereen maar moet doen wat hij of zij wil.

Niet ieder individu op de wereld heeft een vast plekje in één van de vier bovenstaande kwadranten. Het is niet het één of het ander en personen kunnen eigenschappen hebben van verschillende kwadranten. Bovendien zijn karaktereigenschappen soms situatie- en (sociale)contextafhankelijk. De ene persoon kan zich zeer conventioneel opstellen in de ene situatie (of wereld) en onafhankelijk opereren in de andere. Maar Graham zegt dat, omdat iemands kwadrant persoonsgebonden is, het niet uitmaakt in wat voor soort groep iemand opereert. Hij haalt een voorbeeld van Robert George, een professor aan de Princetonuniversiteit aan, die schreef:

Ik vraag studenten soms wat hun standpunt over slavernij zou zijn geweest als ze wit waren geweest en vóór de afschaffing in het Zuiden (van de Verenigde Staten) woonden. Raad eens? Ze zouden allemaal abolitionisten zijn geweest! Ze zouden allemaal dapper hebben geprotesteerd tegen de slavernij en er onvermoeibaar tegen hebben gewerkt.

Maar natuurlijk is dat niet zo. Er is een grote kans dat de conventionelen van nu ook toen conventionelen waren geweest en passief of agressief waren geweest in het vasthouden aan geldende regels en gebruiken in een groep. Het is precies hierom een verstandig idee om de onafhankelijken te beschermen, ook al gaan ze nu in tegen wat zo normaal lijkt. Het is namelijk ook vrij arrogant om te bedenken dat we precies nu op het eindpunt zijn van onze ontwikkeling als groep(en). Voornamelijk de agressieve onafhankelijken zullen de status quo blijven betwisten, tot er weer een nieuwe status quo is, die in de toekomst weer door een andere, nieuwe, groep (agressieve) onafhankelijken betwist en bevochten zal worden.

Veruit de meeste mensen in de meeste groepen zijn conventionelen. Jij en ik ook. Het is toch ook fijn als een samenleving of groep werkt volgens bepaalde regels die worden nageleefd? Dat geeft rust, het zorgt ervoor dat vreemden met elkaar kunnen samenwerken en het is vredig. Maar geen enkele status quo is een eindpunt. Er zal nooit een situatie zijn waarin je met een opgeruimd hoofd zonder zorgen een latte kunt kopen en die met een intense glimlach zult opdrinken zonder dat er iets mankeert aan deze activiteit. En dan is dit nog het meest banale voorbeeld. Geen enkele samenleving is (nog) perfect en zal dat ook nooit zijn.

We hebben mensen in alle vier de kwadranten nodig. We hebben mensen nodig die zich aan de regels houden die we met z’n allen hebben afgesproken. We hebben mensen nodig die anderen erop wijzen dat er regels zijn. We hebben zelfs mensen nodig die (soms) anderen erbij naaien als ze de boel verkloten. Maar we hebben óók mensen nodig die er vól tegenin gaan. In het openbaar, agressief, of met zichzelf, passief. Protesten, met welk doel dan ook, moeten worden geoorloofd. Al was het alleen maar om daarmee te bewijzen dat alles betwist mág worden. De onafhankelijken zijn degenen die de nieuwe wereld vormgeven, zowel in slechte als in goede zin. Het zijn niet de schapen die ervoor zorgen dat de wereld hetzelfde blijft. Die doen alleen massaal het verkeerde als er geen onafhankelijk persoon een voorbeeld schetst waar ze achteraan kunnen lopen (of wanneer een onafhankelijk persoon het verkeerde voorbeeld schetst).

Er is een verschil tussen hoe de wereld is en hoe die hoort te zijn. En omdat we van tevoren niet weten wat het goede is, moeten we álle onafhankelijken beschermen.

Het goede

Iedere groep bepaalt, geschreven of ongeschreven, wat normaal en wat afwijkend is. Je bent onderdeel van een groep wanneer je je houdt aan de groepsregels. Sterker nog: in veel gevallen word je automatisch onderdeel van een groep zodra je je gaat houden aan die regels. Neem een hengel en ga langs het water zitten en je bent een visser. Verdrink niet in dat water en je bent een zwemmer. Heb een Algerijns paspoort en je bent Algerijn.

Zoals we al duizenden jaren geleden hebben gezien bij Uremōndōgle, is binding een onderdeel van groepsprocessen. Dat is leven volgens conventies. Tegelijk zijn er ook mensen die niet bij de groep willen horen of wel bij de groep willen horen, maar volgens andere regels en gedragingen. Dit is wat er gebeurde toen Uremōndōgle die kano ging maken uit een boom.

Hoogstwaarschijnlijk waren er 99 groepsgenoten van Uremōndōgle die het wel prima zo vonden omdat ze niet eens wisten wat een boomkano was. Uiteindelijk zorgde Uremōndōgle dat er schepen op de wereld zijn.

Wanneer weten we of afwijkend gedrag het goede is om te doen en wanneer ben je gewoon een niet-coöperatieve baas? Hoe versta je de kunst om uit te vogelen wanneer je wel en wanneer je niet autonoom kunt en moet zijn? Wanneer is het het goede om conventioneel te zijn en wanneer is het het goede om onafhankelijk te zijn? Wanneer ben je irritant onafhankelijk en wanneer juist constructief?

Aristoteles

We moeten even terug naar zo’n 300 jaar voor Christus. In de Griekse plaats Stagira werd, net boven de Ammos Beach bar, Aristoteles geboren. Op 17-jarige leeftijd converteerde hij van een e-mailnieuwsbrief naar een betaald lidmaatschap van de Akademie van Plato en bleef 20 jaar een betalende gebruiker. Aristoteles wordt gezien als de allereerste homo universalis, iemand die zich breed ontwikkelt op allerlei vlakken, door bijvoorbeeld zowel in gymnastiek als wetenschappen bedreven te zijnhttps://nl.wikipedia.org/wiki/Aristoteles. Eén van de vlakken waarop Young Aristoteles zich ontwikkelde was de filosofie. Later werd hij de privéleraar van Alexander de Grote‘Ik heb Aristote-les’ zei Alexander dan altijd als hij naar school moest., maar dat werd pas later een Grote toen hij een enorm rijk bij elkaar veroverde na een veldtocht van meer dan tien jaar. Gelukkig had Aristoteles voordat Alexander op reis ging een checklist gemaakt. Niet voor duikbrillen en boekingsbevestigingen in insteekhoezen, maar voor deugden. Want, zo redeneerde Aristoteles, een deugd is een karaktertrek die ervoor zorgt dat je kiest voor het goedehttps://nl.wikipedia.org/wiki/Deugdethiek. Deze deugden liggen in het midden van twee uitersten maar niet precies ertussenin, want ze zijn per situatie en per persoon verschillend. Zo ligt nieuwsgierigheid (juiste mate) bijvoorbeeld tussen bemoeizucht (teveel) en achteloosheid (te weinig) in. Dit is trouwens niet een voorbeeld van één van de deugden van Aristoteles. Dit zijn ze welFilosofie Magazine, maart 2019, pagina 54 (aangepast):

Te veel Juiste mate Te weinig
Onbeschaamdheid Eerbied Verlegenheid
Genotzucht Zelfbeheersing Ongevoeligheid voor genot
Hebzucht Financiële degelijkheid Financiële onbezonnenheid
Financiële spilzucht Vrijgevigheid Gierigheid
Opschepperij Waarachtigheid over jezelf Valse bescheidenheid
Vleierij Vriendelijkheid Vijandigheid
Kruiperigheid Zelfrespect Arrogantie
Teerheid Robuustheid Onkwetsbaarheid
Eigendunk Grootmoedigheid Kleingeestigheid
Extravagantie Waardigheid Schraalte
Sluwheid Wijsheid Goedgelovigheid

De deugdenchecklist was niet alleen voor Alexander de Grote een fijn hulpmiddel, maar is nog steeds voor veel mensen, filosoof en niet-filosoof, een aardig baken om op terug te vallen om erachter te komen wat het goede is. Volgens Aristoteles zijn deugden manieren om de menselijke rede te verenigen met natuurlijke verlangens.

Maar waarom is die menselijke rede eigenlijk belangrijk? Waarom is het niet gewoon het beste om te doen waar je zin in hebt? Omdat, volgens de auteur van The Age of Absurdity, Michael Foley, natuurlijke verlangens zich op twee manieren uiten: enerzijds als impuls, waardoor vaak het verkeerde wordt gedaan. Anderzijds als intuïtie, waardoor vaak het goede wordt gedaan. Rationaliteit leidt niet tot waarheid, maar tot betekenis. En zo heb je zowel natuurlijke verlangens, een onderbuikgevoel, en rationaliteit nodig om het goede te doen. In lekentaal: luister naar jezelf, maar denk wel na.

Als beschaving in z’n diepste kern een pact tussen volwassenen is om een betere plek voor te maken waar hun kinderen opgroeien, dan is Aristoteles’ deugdenchecklist een mooie lijst met principes op basis waarvan je beslissingen kunt nemen. Het is dan niet meer het puur egoïstische ‘kan ik hier winst mee behalen?’ of ‘is dit legaal?’ zoals Vinay Gupta treffend betoogt in zijn essay over nieuwe mensenrechtenhttps://medium.com/@vinay_12336/a-simple-plan-for-repairing-our-society-we-need-new-human-rights-and-this-is-how-we-get-them-cee5d6ededa9.

Hey, maar wacht eens even! Waarom zouden we moeten luisteren naar een meer dan tweeduizend jaar oude man? Waarom weet hij zo goed hoe we moeten leven? Er zijn in die vele eeuwen na hem toch nog veel meer filosofen geweest die hebben onderzocht hoe we zouden moeten leven? En wat te denken van al die quotes van Instagrammers?

Een heel goed punt. De auteurs Christopher Peterson en Martin Seligmanhttps://en.wikipedia.org/wiki/Character_Strengths_and_Virtues deden onderzoek naar welke deugden universeel zijn om goed te leven. Ze kwamen tot deze basisdeugden:

  • wijsheid en kennis
  • moed
  • menselijkheid
  • rechtvaardigheid
  • matigheid
  • transcendentie

Aristoteles zou nog steeds een ruime voldoende hebben gehaald. Zeker omdat zijn vier favoriete, kardinale, deugden min of meer in dit lijstje staan: moed, gematigdheid, verstandigheid, en rechtvaardigheid zijnhttps://nl.wikipedia.org/wiki/Deugdethiek. In het boek Age of Absurdity komt Michael Foley tot deze lijst:

  • persoonlijke verantwoordelijkheid
  • autonomie
  • onthechting
  • begrip
  • opmerkzaamheid
  • transcendentie
  • aanvaarding van moeilijkheden
  • onophoudelijk streven (je best doen)
  • constant bewustzijn van sterfelijkheid

Het komt er in alle gevallen op neer dat het handig is om een lijstje te hebben dat antwoord geeft op de vraag wanneer iets goed is en wat het dan is.

Er zijn trouwens ook een meer pragmatische manier om erachter te komen of iemand deugdzaam handelt. En voorbeeld is de winkelwagentheoriehttps://scoop.upworthy.com/viral-shopping-cart-theory-determines-moral-character. Het terugbrengen van een lege winkelwagen (nadat je bijvoorbeeld je boodschappen in je auto hebt geladen) is niet verplicht en niemand zal je beboeten of anderszins bestraffen wanneer je dat doet. Bovendien is er geen winst te behalen wanneer je het wel doet. De twee hedendaagse populaire egoïstische vragen, kan ik hier winst mee behalen? en is dit legaal? kunnen eenvoudig worden beantwoord met als resultaat dat de winkelwagen niet netjes wordt geretourneerd naar de daarvoor bestemde plek. Wanneer dit wél gebeurt, handelt iemand deugdzaam.

Instrumenten

Als we iets doen omwille van zichzelf, dan moet dat het hoogste goed zijn.

Aristoteles

Is het mogelijk om gelukkig te zijn voordat er iets gebeurt?

Sam Harris

Het had allemaal nauwelijks zin, maar ik was van de straat en deed anderen er geen kwaad mee.

Boudewijn Büch

Wanneer deugden de basis vormen van handelen, oftewel het antwoord op de vraag waarom je iets doet of waarom je op een bepaalde manier handelt (of wat het goede is om te doen), dan is het nog de vraag hoe je moet handelen. Ook daar heeft Aristoteles een onderscheid in gemaakt, en wel op basis van doelen. Volgens hem is al het menselijk handelen op basis van een doel, maar zijn er verschillen tussen dingen die je doet om iets anders te bereiken en dingen die je doet omwille van datgene zelf. Daarvoor werden in het oudgrieks twee woorden gebruikt. Poetie, waar ook het woord poëzie is afgeleid, betekent creëren: met een handeling iets anders bereiken. Het woord praxis, waar het Nederlandse woord praktijk is van afgeleid, betekent activiteit en is gericht op actie zelf.

In het boek Standpunten van Svend Brinkmann wordt het onderscheid tussen deze twee soorten doelen uitvoerig besproken. Want, zo betoogt Brinkmann, er wordt tegenwoordig te veel de nadruk gelegd op de eerste vorm: het ene doen om het andere te bereiken. Instrumentalisme noemt hij dat. En daarom geeft hij in zijn boek meer dan een handvol voorbeelden van dingen die een doel op zichzelf zijn, zoals waardigheid, verantwoordelijkheid, liefde en de dood. Merk op dat bijvoorbeeld verantwoordelijkheid zowel een deugd als een doel op zichzelf kan zijn. Het loopt in het boek van Brinkmann ook een beetje door elkaar heen. Volgens hem is het goede dan ook één van de standpunten die een doel op zichzelf zijn. Hij legt het uit aan de hand van een quote van Aristoteles:

Als we iets doen omwille van zichzelf, dan moet dat het hoogste goed zijn.

Het is een hoger goed omdat het leven zelf een doel op zich moet zijn, en niet gevuld moet worden met instrumenten voor iets anders. Als je bal stopt met rollen, is het voetbalplezier afgelopen. Maar ga je mediteren om rustig te worden of ga je mediteren om te mediteren? Ga je naar het bos om een frisse neus te halen en een probleem wil oplossen (en het hoofd weer leeg is zodra je het bos verlaat) of omdat je in een bos wil zijn? Spreek je af met vriendinnen omdat dat het goede is (het samenzijn met naasten) of omdat het toch wel handig is om elkaar regelmatig te spreken en je toch ook nog die staafmixer wilde lenen?

De hengelsportliefhebber gaat vissen om het vissen zelf. Hij staat vroeg op om aan de waterkant te gaan zitten en wacht tot er een vis bijt. Dat doet hij niet per se voor die vis. Want dan had hij wel een bestelling geplaatst op ah.nl en zichzelf een snoek thuis laten bezorgen. Nee, de activiteit zelf is het doel. Lekker vissen. Na het vissen is het plezier van het vissen overDat er tegenwoordig allerlei visvlogs zijn, vissen op de foto gezet moeten worden en er soms wordt gevist om op een voordelige wijze wat proteïne aan het dieet toe te voegen, zijn absoluut belangrijke aanvullingen die verderop in dit boek meer aandacht krijgen.. In principe is iedere vorm van spel een doel op zichzelf. Of zoals Derek Sivers in zijn boek Anything You Want zegt:

Als je je aanmeldt om een marathon te lopen, wil je niet dat een taxi je naar de finish brengt.

Derek Sivers

Instrumenten worden vaak ingezet om geld te verdienen: het doen van een activiteit en het besteden van tijd om er vervolgens een som geld voor te krijgen. Het is niet meer alleen het bouwen van een huis om dat huis te wonen, maar het is steeds alomtegenwoordiger. Mensen delen hun ervaringen niet meer online omdat ze graag die ervaringen willen delen, maar zodat ze volgers krijgen en daarna influencer kunnen worden. Het is niet meer alleen fijn om naar een fijn hotel te gaan, maar het is fijn dat je dat online kunt posten. Er is een instrumentalisme-epidemie. Waarom? Omdat zelfs activiteiten zonder doel (de gemakkelijkst te begrijpen voorbeelden zijn hobby’s) steeds vaker wel als instrumenten worden ingezet. Dat gaan mensen niet meer een wandeling maken om een wandeling te maken, maar omdat ze zich dan beter voelen zodat ze hun werk beter kunnen doen. Dan starten ze hun dag met meditatie omdat ze dan productiever zijn. En boeken worden niet meer gelezen omdat boeken lezen leuk is (en de ervaring van kennis opdoen (welke kennis dat dan ook is) goed, leuk of fijn is), maar omdat ze bijdragen aan kennis en begrip van zakelijke onderwerpen. Zodat ze betere werknemers worden. Of meer weten. Of kunnen meepraten. Of het op sociale media kunnen publiceren.

Werkgevers bieden geen massages en yogalessen aan omdat dat fijn of goed is. Ze doen het om verzuim te verminderen en kosten te besparen. Ze zouden ook hun werknemers gewoon minder kunnen belasten, maar mindfulness wordt ingezet als lapmiddelRosanne Hertzberger - Het Grote Niets. Iedere vorm van meditatie of mindfulness ten behoeve van productiviteit of iets vergelijkbaars is een contradictio in terminis.

Geld is één van de belangrijkste instrumenten in deze wereld. Het heft kwalitatieve verschillen opSvend Brinkmann - Standpunten. Op vrijwel alles is tegenwoordig een waarde te plakken en zo is dus ook vrijwel elke activiteit tot een instrument te maken. Ga maar na: je kunt bij de vraag voor hoeveel geld zou jij x doen? de x door bijna alles vervangen.

Bijna alles, ja. Want er zijn ook dingen die geen instrumenten kunnen zijn. Morgan Freeman geeft er, in de rol van God, in gemiddeldemensenfilm Bruce Almighty een heel goed voorbeeld van: je kunt vrije wil niet (af)kopen. Dat is daarmee de grootste uitdaging van de hoofdpersoon in deze film. En voor de kijker een mooie introductie in instrumentalisme.

Maar er zijn er nog wel meer dingen die geen instrument kunnen zijn. Svend Brinkmann noemt er in zijn boek Standpunten een paar: het goede, waardigheid, het zelf, verantwoordelijkheid, de liefde, de vrijheid en de dood. En dat zijn dus in zijn ogen standpunten:

Waardigheid

Volgens Immanuel Kant heeft iets ofwel een prijs ofwel een waardigheid. En mensen hebben de plicht om de waardigheid van anderen te respecteren en te beschermen. Dat betekent dat je deze waardigheid niet kunt gebruiken voor je eigen gewin. Ook dit heeft met autonomie te maken: autonomie is niet doen of zijn wat je zelf wilt (dan ben je een slaaf van je eigen verlangens) maar juist jezelf wetten en regels opleggen op basis van je karakter, ethiek en ratio, waarmee je kunt bepalen wat goed en fout is. Een persoon die autonomie belangrijk vindt, erkent de autonomie van anderen. Zo laat de ene autonome persoon de andere in zijn of haar waarde.

Waarden kunnen geen prijs hebben. Ze kunnen niet worden berekend, verklaard of verkocht. Dit besef is ook belangrijk in discussies: een persoon die zo puur mogelijk rationeel handelen belangrijk vindt, mag erop gewezen worden dat de wetenschap weliswaar een monopolie heeft op de feitenEven opzoeken waar Jordan Peterson dit precies heeft gezegd, maar niet op de waarden. En dus is wetenschappelijk verklaren van fenomenen nooit het hoogste goed. Zeker niet voor mensen die op zoek zijn naar betekenis, in plaats van waarheid of geluk bijvoorbeeld.

Het zelf

Autonomie is niet iets als je verlangens achternalopen teneinde te doen wat je zelf wilt. Het vermogen om dat níét te doen is juist wat mensen onderscheidt van dieren. Mensen kunnen reflecteren, plannen en zichzelf verhouden tot zichzelf en anderen. Brinkmann legt het aan de hand van de filosofie van Kierkegaard uit: het zelf is geen object, maar een proces—iets dat gebeurt in plaats van iets dat ís. Het feit dat mensen zich toch zichzelf kunnen verhouden, is fundamenteel voor het mens-zijn. Maar waarom is dit nou zo belangrijk? Omdat het zelf tegenwoordig een soort artikel is geworden, dat kan worden geoptimaliseerd door middel van zelfontwikkeling. Terwijl dat helemaal niet kán. Je kunt geen punten toekennen aan het zelf. Zelf-optimalisatie kent dan ook geen scoreverloop. Daarom blijven we er voor eeuwig mee doorgaan, komen er alleen maar meer zelfhulpboeken bij en stopt dit pas wanneer we accepteren dat het zelf geen ding is. Het enige wat voor ons in het verschiet ligt is het accepteren van het zelf. Zonder voorwaarden. Zelfliefde kan niet bestaan.

Verantwoordelijkheid

Voor het onderwerp verantwoordelijkheid haalt Brinkmann de filosoof Løgstrup aan, die stelt dat een mens nooit iets met een ander mens te maken heeft zonder dat hij iets van diens leven in zijn hand houdt. Simpel gezegd komt het erop neer dat je in een samenleving waar je afhankelijk bent van anderen, verantwoordelijkheid moet nemen voor degene waarover je macht hebt (en dat heb je vrij regelmatig in meer of mindere mate, aangezien je steeds in contact staat met anderen). En die verantwoordelijkheid is dus: je macht inzetten in het belang van de ander, niet in je eigen belang. Nogmaals: het is het goede om hoger in een hiërarchie die status te gebruiken vóór degenen onder je, niet ten koste van hen. En dit is dus niet ’wie goed doet, goed ontmoet’ want dat is ook een instrument. In tijden van crises bijvoorbeeld is dit de werkgever die gaat staan vóór z’n werknemers, in plaats van ze te laten vallen.

Die hand, waarmee de ene persoon de ander spreekwoordelijk vasthoudt, is trouwens een perfecte metafoor voor werk: degenen die met hun handen werken zijn volgens een andere filosoof, Richard Sennett, het existentiële en ethische ideaal. Dit grijpt ook weer terug naar de twee populaire vragen die volgens Vinay Gupta problematisch zijn in de wereld: kan ik hier winst mee behalen? en is dit legaal?

De liefde

Liefde en vriendschap kunnen nooit transactioneel zijn. Je kunt nooit als argument voor liefde geven dat een partner of vriend je beter maakt of dat 1 en 1 samen 3 is. Liefde is niet een instrument voor iets anders. En een ander persoon is ook niet een manier om zelf beter te worden. Verderop in dit boek zullen we met meer nuance op dit onderwerp ingaan. In Standpunten wordt liefde besproken als iets anders laten zijn op eigen voorwaarden, zonder het te willen overnemen, verslinden, ontkennen of onwerkelijk maken. En, voetnoot, van jezelf houden is volgens Brinkmann onmogelijk om dezelfde reden dat je geen geld van jezelf kunt lenen: liefhebben is iets buiten jezelf accepteren. Self-love is een contradictio in terminis.

De vrijheid

De vrijheid is volgens Brinkmann ook een doel op zich en uit zich in optionaliteit die in het vorige deel op twee manieren is besproken: je bent ofwel vrij ván iets (dat is een negatieve benadering) ofwel tót iets (dat is een positieve benadering). Het eerste is bijvoorbeeld de hoeveelheid vrijheid die je krijgt als werknemer in een bedrijf, terwijl het tweede bijvoorbeeld gaat over het vermogen reflectief en kritisch te handelen ten opzichte van je wensen en verlangens. Omdat je een keer een boek hebt gelezen en daar bijzonder lang over hebt nagedacht.

Maar wanneer is vrijheid dan een instrument? Juist als vrijheid wordt gebruikt als middel om iets anders te creëren, bijvoorbeeld geluk, welzijn of productiviteit. En zo wordt vrijheid dus niet een existentieel standpunt, maar een instrument om betere soldaten in de concurrentiemaatschappij te makenDit is volgens mij een term die is bedacht door Ove Kai Pedersen. Je wilt geen vrijheid om iets anders te bereiken. Je wilt vrijheid om het een doel op zichzelf is.

De dood

Het besef van sterfelijkheid kan mensen nihilistisch maken. Als je toch al weet dat je uiteindelijk doodgaat, dan is alles tot die tijd afleiding, zo wordt nog wel eens geredeneerd. Andersom kun je ook stellen, zegt Brinkmann, dat juist het besef van sterfelijk ervoor kan zorgen dat je weet wat belangrijk is (of kan zijn) en er zo waarden ontstaan: Wat is er belangrijk tot ik niets meer belangrijk kán vinden?

Het instrumentaliseren van de dood (Als je meer nadenkt over de dood, jaag je je dromen na en/of word je gelukkig) staat dus in contrast met erover nadenken of je dromen het waard zijn. Dus in plaats van je afvragen wat het nut of de zin van alles is in het licht van de onvermijdelijke dood, kun je je ook afvragen wat het leven waard maakt. Je kunt je afvragen wanneer je het goede doet en wanneer je een deugdzaam leven leidt. De antwoorden op deze drie vragen zijn misschien wat positiever. Het is de kunst om ons eraan te herinneren dat doelen dingen op zichzelf zijnIk moet nog even checken of dit een quote uit Standpunten van Svend Brinkmann is..

Om toch

'Ik eet al vier weken geen chocola'
'Waarom niet?'
'Geen idee... soms eet ik ook vier weken geen soep'
'Ik heb dat met wortels'https://mobile.twitter.com/julesdekeiser/status/1229490560001552386

Een simpele vergelijking tussen dingen doen omwille van zichzelf en dingen doen om iets anders te bereiken zijn de verschillen tussen hobby en werk. Het eerste doet iemand vanwege de hobby zelf (maar soms ook om tegenwicht te bieden aan zielloos werk) en het andere om er geld mee te verdienen (maar soms ook om de hobby ermee te kunnen bekostigen). Van je hobby je beroep maken lijkt dan de ultieme droom voor dagelijkse activiteiten, maar het gaat van poëzie naar praktijk. De onvoorwaardelijkheid van de activiteit sterft. Uiteraard zijn er ook mensen die werken om meer redenen dan een maandelijks salaris, maar het verschil zit in het feit dat hobby’s nog steeds zullen bestaan als degene die ze uitvoert er niets voor krijgt, terwijl de meeste banen niet worden ingevuld zonder salaris.

Hobby’s zijn ook mooie voorbeelden voor dingen die kunnen worden gedaan, onafhankelijk van een groep. Het zijn activiteiten die vanuit het zelf kunnen komen. Er zijn weliswaar vaak mensen met precies dezelfde hobby’s (en er zijn industrieën om veel hobby’s heen gebouwd), maar veel hobbyisten hebben de groep niet nodig om een hobby uit te voeren. Je hoeft niet waardering en erkenning van een groep te hebben om lekker te willen tuinieren in een tuin vol met bijzondere en en zeldzame rozen.

Het probleem is echter dat er vaak alsnog wordt gezocht naar een reden buiten de activiteit zelf. Dan wordt vissen een manier om te vluchten uit een andere wereld, mediteren om tot rust te komen en zijn spelende kinderen bezig hun grove en fijne motoriek te ontwikkelen. Het kost wat moeite om te accepteren dat gevolgen van activiteiten fijne bijkomstigheden kunnen zijn, maar niet het doel op zich.

Op de Nederlandse Wikipediapagina over de streektaal Groningshttps://nl.wikipedia.org/wiki/Gronings#Uitdrukkingen, staat een aantal voorbeelden van Groningismen: woorden, uitdrukkinge en grammaticale eigenaardigheden die vaak in het Nederlands van de Groningstaligen worden overgenomen. Eén van die voorbeelden is de uitdrukking om toch!, die ik overigens heb geleerd van een kennis uit het Drentse Klazienaveen, wat niet zo ver van Groningen ligt en tot hetzelfde Nedersaksische taalgebied behoort. Als definitie van deze uitdrukking wordt nietszeggend antwoord op vraag met 'waarom?', vergelijkbaar met 'omdat ik het zeg!' gegeven, terwijl om toch! net als daarom! en gewoon wat mij betreft toch echt een prima antwoord is om iets te doen. Omdat ik het zeg! is trouwens een beroep op status en heel wat anders.

Waarden en deugden

Waar deugden vooral karaktereigenschappen zijn om het goede te doen, zijn waarden wat ruimere patronen of ideeën die in bepaalde groepen belangrijk zijn. Het woord zegt het natuurlijk al: iets heeft waarde en is waar, iets is echt. Vaak zijn er specifieke voorschriften om waarden te verdedigen. Dat worden normen genoemd. Een norm kan een geschreven of ongeschreven regel zijn. Deze drie concepten, deugden, normen en waarden, zijn op een complexe manier met elkaar verweven. Als er binnen een bepaalde groep consensus is over waarden, dan hoeven er niet per se overeenkomstige normen te zijn. Het maakt discussies daarom ook vaak lastig. Zeker als individuen tot meerdere groepen behoren, een liberaal leven willen leiden maar tegelijkertijd willen samenleven. En wat gebeurt er als niet alleen normen om dezelfde waarden vorm te geven verschillen, maar er ook nuances zijn in de waarden van leden van een groep?

Neem iets als midden in de nacht op een kruising voor een rood stoplicht wachten, terwijl er geen overig verkeer is. De waarde is verkeersveiligheid en norm, nota bene een wettelijke verkeersregel (met geldboetes bij overtreding), is dat je wacht voor een rood licht. Maar er zijn genoeg individuen die de waarde verantwoordelijkheid óók belangrijk vinden en pragmatisme (met andere woorden: kijk maar even) als norm gebruiken: als er niemand op de kruising aanwezig is, dan is het rode licht maar een suggestie, een waarschuwingsteken. Een individu kan dan heus wel doorrijden, omdat er geen andere verkeersdeelnemers zijn om rekening mee te houden. Voetgangers en fietsers in Amsterdam lijken bijvoorbeeld wel weer gezamenlijk de waarde verantwoordelijkheid belangrijker te vinden dan de norm stoppen voor een rood stoplicht, omdat iedereen, wanneer het kan, een rood licht negeert, maar er tegelijkertijd ook niemand wat van zegt of van opkijkt.

Hetzelfde geldt voor stil zijn in een stiltecoupé in de trein. Als hier de waarde respect is, dan is de norm stil zijn in de trein. Het zijn gedragsregels die de NS hanteert. Ze kunnen niet beboet worden, maar gelden als richtlijn. Vaak wordt die richtlijn geaccepteerd, omdat de vervoerder een reiziger te gast heeft. Als gast behoor je je fatsoenlijk en volgens de huisregels te gedragen. Dan is de de waarde het volgen van normen. Als er verder niemand in de trein zit, dan is de waarde respect niet meer geldig (er zijn geen anderen), dus de norm ook niet meer. Er zijn natuurlijk ook mensen die in een volle stiltecoupé geluid blijven maken, omdat zij de waarde respect in die situatie minder belangrijk vinden dan individualisme. De norm je mond houden staat lager op de rangorde van belangrijkheid dan zelfexpressie. Op zo’n moment kunnen karaktereigenschappen, deugden, de scheidsrechter zijn. Dan zijn matigheid, vriendelijkheid, zelfbeheersing en eerbied belangrijke deugden. Er is geen deugd in het rijtje van Aristoteles die verklaart waarom iemand luid kan gaan zitten facetimen in een stiltecoupé. Denk daar eens aan in de Intercity Direct.

Het mooie van leven op basis van waarden, deugden en normen is dat het dingen zijn waar je zelf controle over hebt. Mark Manson legt in zijn boek uit dat, omdat je er complete controle over hebt, het de realiteit reflecteert. Waarden zijn waar. Goede, gezonde waarden zoals eerlijkheid, onderzoekendheid, kwetsbaarheid, voor jezelf en anderen opkomen, zelfrespect, nieuwsgierigheid, naastenliefde, nederigheid en creativiteit kunnen vanuit het zelf komen. Ze bestaan in een echte wereld. Het zijn geen simulaties en kunnen niet geacteerd worden.

Om erachter te komen wat je waarden zijn, kun je een lijst maken van heuristieken, vuistregels, die je toepast in je leven. Welke regels vind je belangrijk? En waarom? Welke regels zijn stom? En waarom? Welke personen bewonder je? Waarom? Welke personen met afwijkende opvattingen bewonder je alsnog? Waarom? Wat vinden zijn belangrijk, wat jij ook belangrijk vind? Het is goed om verschillende waarden te kunnen evalueren zonder ze direct eigen te maken. Juist door ze te evalueren kun je je leven op een goede manier inrichten en transformeren. Pas als we iets niet doen, als we iets afwijzen, kunnen we ergens voor staanMark Manson — The Subtle art of not giving a f*ck.

Samenvattend:

  • Waarden = dingen die waar en goed zijn.
  • Normen = regels om waarden tot uiting te laten komen
  • Deugden = karaktereigenschappen om het goede te doen

Er is altijd wel een argument te verzinnen om iets te doen of om bepaald gedrag te vertonen, maar dat argument hoeft niet altijd ‘omdat het fijn is’, ‘yolo’, ‘omdat het geld oplevert’ of ‘omdat het kan’ te zijn. Er zijn trouwens ook altijd redenen te verzinnen om iets niet te doen, maar ook juist dan is het goed om na te denken over waarden.

De enigvoordeelbenadering

In zijn boek Deep Work spreekt Cal Newport over de any benefit approach. Het is een benadering die veel mensen lijken toe te passen (en waarop zo’n beetje iedere soort van marketing berust) en werkt als volgt: als er maar één voordeel te vinden is om iets te doen of te kopen (of te zeggen of te laten), dan doen veel mensen het. Maar het probleem met deze benadering is dat er voor zo’n beetje alles wel een goede reden gevonden kan worden. Waarom zou je niet al je overbodige geld doneren aan een goed doel? Waarom heb je beide nieren nog als je er maar één nodig hebt? Je kunt toch wel gewoon stoppen met roken?

Voor alles is ook gek genoeg een tegenargument te verzinnen. Een reden om iets niet te doen. Ja, het is fijn om naar het strand te gaan, dus waarom niet? Maar het is ook vervelend als er allemaal zand in je zweet komt. Voor degene die het beredeneert is er altijd een goede reden te vinden om iets wel of niet te doen. Maar als er enig voordeel is, betekent dit dan ook dat dat voordeel zwaarder weegt dan alle nadelen? En hoe weeg je het eigenlijk?

Het is niet gek dat mensen die het paleodieet aanhangen, online gaan vragen wat ze van dat dieet wel of niet mogen eten. Ze willen weten wat de regels, de normen, zijn die de waarde (eten als een holbewoner omdat het het meest 'menselijk' is) vorm kunnen geven. Als je weet dat dát je belangrijkste waarde is in je eetgedrag, dan kun je heel gemakkelijk nee zeggen tegen alle advertenties van McDonald’s. Het is heel simpel: het enige voordeel, bijvoorbeeld dat de Big Mac nú in de aanbieding is, is voor jou niet relevant. Je norm, alleen eten zoals een troglodiet, past niet bij die redenering.

Een minimalist heeft het ook makkelijk. Haar norm, zo weinig mogelijk spullen kopen of pas spullen kopen wanneer het iets anders vervangt past bij de waarde excessief bezit brengt geen gelukDe waarde van veel minimalisten is trouwens ‘alleen bezit met waarde is belangrijk’.. Een minimalist zal minder gevoelig zijn voor argumenten die maar enig voordeel bieden, omdat het normen- en waardensysteem daar niet gevoelig voor is. Zodra iets waar en goed is geworden, is het gemakkelijker beslissingen nemen.

James Clear legt hetzelfde principe uit in zijn boek Atomic Habits aan de hand van identiteit. Wanneer je gestopt bent met roken en iemand biedt je een sigaret aan, dan moet je daarop reageren met ‘ik ben geen roker’ en niet met ‘ik probeer te stoppen’. Je waarde is misschien gezondheid en de daarbijbehorende norm betekent dat je niet rookt. Wanneer je ervan maakt dat je ‘probeert te stoppen met roken’ geef je daarmee alleen maar aan dat je nog niet hebt besloten wat nu precies je waarde is. Clear noemt het daarom belangrijk om je identiteit vast te stellen. Ik zou er graag aan toe willen voegen dat je, wanneer je hebt nagedacht over welke waarden belangrijk voor je zijn (en welke normen daar bij horen), je dáárom het beste antwoord kunt geven op de vraag of je misschien een sigaret wilt.

Deze enigvoordeelbenadering is, in combinatie met talloze vrijheden en opties, gewenning aan consumentisme, gehamer op vrijheid van meningsuiting en marketing een mooi recept voor overvolle agenda’s, garages, woonkamers en Twitter. Het zijn de snelle voordelen die we zien, maar de langzame nadelen die we ervaren.

Betekenis

Sisyphus was één van de grootste nakkers in de Griekse mythologie. Hij stichtte weliswaar Ephyra, de voorloper van het huidige Korinthië en zette zich in voor handelsbelangen en navigatie, maar hij staat ook bekend om wat minder deugdzame eigenschappen. Omdat hij ruzie had met zijn broer Salmoneus vroeg hij het orakel van Delphi naar de juiste manier om hem van kant te maken. Het advies van het orakel was om kinderen te verwekken bij Tyro, de dochter van z’n broer. Die kinderen zouden er dan voor zorgen dat Salmoneus vermoord zou worden. Tyro stemde er mee in, maar kwam later achter de voorspelling van het orakel en vermoordde haar zoon. Dat gevaar was toen voor even geweken.

Maar Sisyphus was niet alleen onaardig tegen zijn familie. Hij was als koning ook nogal gierig en wraakzuchtig en hij had er een handje van om gasten en reizigers die in zijn paleis verbleven te vermoorden. Dat viel niet echt in goede aarde bij oppergod Zeus, die huisbaas van het paleis was en bang was voor slechte reviews op Tripadvisor. Zeus was al eerder in verlegenheid gebracht door Sisyphus toen de zoon van Poseidon, Asopus, god van de rivieren, z’n dochter kwijt was geraakt. Sisyphus zei dat hij wel wist wie die dochter, Aegina, had ontvoerd, maar dat hij het pas zou vertellen zodra Asopus een rivier in het koninkrijk van Sisyphus zou toveren. Een slimme deal. Dat gebeurde en Sisyphus verklaarde dat Zeus de dochter van Asopus had ontvoerd. Dit was trouwens niet eens onwaar—Zeus had haar echt ontvoerd—maar omdat Zeus de opperbaas was en hij het niet accepteerde dat Sisyphus meende zich op dezelfde hoogte als de goden te kunnen scharen, was hij nu helemaal klaar met Sisyphus en besloot hij hem tot de dood te veroordelen.

De verpersoonlijking van de dood, Thanatos, begeleidde Sisyphus naar de onderwereld. Daar verzon Sisyphus een list: hij vroeg hoe die handboeien nou precies werkten en zei tegen Thanatos ‘ik snap het niet helemaal, doe eens voor’ en Thanatos, die blijkbaar niet zo snugger was, deed de boeien bij zichzelf om en zo werd ook hij gebamboozled door Sisyphus, die ervandoor ging. Zo ontstond er een nogal groot probleem: omdat De Dood zélf in de boeien was geslagen en dus onschadelijk was gemaakt, kon er niemand op aarde sterven. Dat irriteerde Ares, de god van de oorlog, nogal. Er was nu geen plezier meer te behalen in oorlogvoeren, en ook ernstig verminkte mensen konden niet meer worden verlost door de dood en liepen als zombies over aarde te smeken om verlossing.

Ares ging op onderzoek uit en kwam erachter wat er was gebeurd. Hij bevrijdde Thanatos uit zijn eigen boeien, zodat er gelukkig weer allemaal mensen dood konden gaan, spoorde Sisiphys op en leverde hem andermaal uit aan een nu weer functionerende Thanatos. Maar nog voordat Sisyphus nu eindelijk echt zou sterven en de onderwereld zou betreden, vroeg hij z’n vrouw om vooral niet de noodzakelijke rituelen te ondergaan met zijn lichaam, zoals bijvoorbeeld een munt onder z’n tong leggen, die als strippenkaart dienst zou doen in de reis naar de onderwereld, uitgevoerd door Charon.

Toen Sisyphus arriveerde in de onderwereld zonder die munt en zonder gebruikelijke offers voor de goden, deed Sisyphus net alsof hij helemaal niet het recht had om toe te treden tot de onderwereld. Hij was zonder die gebruiken immers niet officieel dood, zo betoogde hij aan de heerser van onderwereld, Persephone. Deze dochter van Zeus kon zich wel schikken in die argumentatie. Sisyphus vroeg haar daarom of hij een lang weekend weer terug mocht naar de wereld van de levenden om zijn eigen begrafenis nu écht goed te regelen en bovendien een hartig woordje met zijn vrouw te spreken omdat zij zogenaamd geen respect had getoond voor de goden van de onderwereld door geen fatsoenlijke begrafenis te regelen. Persephone liet Sisyphus weer teruggaan uit de onderwereld en natuurlijk kwam hij niet na drie dagen terug. Er was wéér iemand in de praatjes van Sisyphus getrapt.

Hermes, de broer van Persephone en zoon van Zeus, die overigens toen hij een halve dag oud was een lied componeerde om z’n eigen geboorte te vierenhttps://www.greekmythology.com/Olympians/Hermes/hermes.html, was uiteindelijk degene die Sisyphus voorgoed naar de onderwereld bracht. Zeus greep nu definitief in en veroordeelde Sisyphus tot het vreselijke lot om een steen een heuvel op te rollen. En omdat Zeus het ook zat was dat Sisyphus dacht dat hij slimmer was dan Zeus, betoverde Zeus de steen, zodat deze steeds vlak voor de top van de berg weer naar beneden rolde en Sisyphus weer van voor af aan moest beginnenhttps://en.wikipedia.org/wiki/Sisyphus. Deze activiteit moest Sisyphus tot in de eeuwigheid uitvoeren.

Het leven van Sisyphus zat vol met allerlei ondeugden. Hij was leugenachtig, moordzuchtig, vals, gierig en wraakzuchtig. Voor zo’n vreselijk persoon lijkt zo’n eeuwigdurend zinloos karwei natuurlijk de perfecte straf. Als je erover moet nadenken om zo’n steen de berg op te moeten rollen, word je daar misschien al moedeloos van, maar als dat ding ook nog eens vlak voor de top plotseling weer naar beneden rolt is dat nog nét even wat vervelender. En het wordt krankzinnig wanneer je dit voor eeuwig moet doen. Dat is misschien niet eens te bevatten.

Camus

De franse filosoof Albert Camus geeft er echter op een wat bijzondere manier een positieve draai aan. Zijn standpunt is dat deze mythe, waarin Sisyphus wordt veroordeeld tot een krankzinnig lot, eigenlijk slechts een manier is om met de absurditeit van het leven om te gaan. In zijn ogen is het leven zélf juist zinloos (en absurd) en geeft zo’n taak er betekenis aan. Sisyphus accepteert dit lot. Misschien is het wel de ultieme overwinning op Zeus: zelfmoord plegen zou betekenen dat Sisyphus erkent dat het leven het niet waard is. Door zijn lot te omarmen, geeft hij aan dat het hem wel waard is. Sterker nog: Camus zegt dat we ons moeten voorstellen dat Sisyphus gelukkig is met deze taak: ‘Met de vreugdevolle acceptatie van de strijd tegen de nederlaag, (krijgt) het individu definitie en identiteit (…)https://www.britannica.com/topic/The-Myth-of-Sisyphus

Zinloosheid of zingeving?

De mythe van Sisyphus kan worden gebruikt om de zinloosheid van activiteiten en om de zinloosheid van juist het leven (en de betekenis van activiteiten) uit te leggen. Je kunt die steen zien als een eeuwigdurende repeterende zinloze taak in het leven óf de steen zien als iets wat betekenis geeft in een absurde wereld. Kies maar.

Voor de zekerheid

In een boekenreeks die Incerto (het latijnse woord voor onzekerIs dit echt zo? Kan niet vinden of dit echt latijn is of gewoon Italiaans of Portugees.) legt auteur Nassim Taleb uit wat voor effect onzekerheden hebben op het gedrag van individuen en groepen. Taleb probeert erin onder andere uit te leggen dat je wel een kansverdeling kunt maken van hoe vaak iets gebeurt, maar dat dat geen informatie verschaft als je niet weet wat het effect van de gebeurtenis is. Sterker nog: het maakt zelfs dat mensen onverstandige beslissingen nemen. Hij noemt dit asymmetrie: de ene kleine kans op iets kan een veel groter effect hebben dan dezelfde kleine kans op iets. Of, nog extremer, en dit lijkt één van zijn favoriete voorbeelden: als een piloot een kans heeft van 1% om een vliegtuig te laten crashen zul je nooit in dat vliegtuig plaatsnemen. Dat komt omdat het effect van die ene procent supergroot is (bad airline pilots end on the bottom of the Atlantic Oceanff bron), ten opzicht van het effect van die overige 99%. Maar een grensrechter die in 1% van de gevallen de verkeerde beslissing maakt en in 99% van de gevallen de juiste, kan misschien wel langs de zijlijn staan in een wk-finale. Er sterven geen mensen als het tóch buitenspel bleek te zijn.

Er zijn dus, bijvoorbeeld in het geval van vliegtuigen en de bekwaamheid van piloten, gevallen te bedenken waarin het effect van een fout enorm groot kan zijn. Als je tijdens het koken van een soep niet meer weet hoeveel zout erin moet, kun je dan beter voor de zekerheid heel weinig of heel veel zout toevoegen?

Brandhout

Voor de gedragingen binnen een groep is het ook goed om na te denken over het effect ervan. Uremōndōgle maakte tienduizend jaar geleden een kano uit een boom en het potentiële voordeel voor de groep was enorm (ze hadden opeens een drijvend vervoersmiddel en de overkant van het water werd bereikbaar—over potentie gesproken). Het potentiële nadeel was eigenlijk heel klein: als het niet lukte en de boot zou zinken, dan zou niet direct iedereen in die groep verzuipen. We gaan er even vanuit dat die hele groep niet met z’n honderden tegelijk zonder zwemdiploma’s op Point NemoPoint Nemo of de pool van ontoegankelijkheid is het middelpunt van de grootste cirkel die kan worden gemaakt op wateroppervlak op aarde zonder land te bevatten. Deze pool ligt op 48° 52′ 32″S 123° 23′ 33″W in de Grote Oceaan. de kano ging uitproberen. Nee, als het deze keer niet lukte, dan misschien de volgende keer. En dan was er tenminste genoeg brandhout. En tandenstokers.

Er was een kleine kans op een enorm voordeel en, aangezien het de allereerste keer was dat er ooit een boomkano werd gemaakt en we op basis van resultaten uit het verleden kunnen redeneren, een zeer grote kans op een klein nadeel en heel veel brandhout.

Als we filosoferen over de effecten van binding en separatie is het goed om na te denken over deze asymmetrie. Want je kunt dan niet simpelweg zeggen dat je in 50% van de gevallen doet wat de groep handig vindt en in 50% van de gevallen wat je zelf wil. Je moet zo ongeveer weten wat het effect is van de acties. Je kunt in de meeste relaties niet 1% van de weekenden vreemdgaan, maar wel in 1% van de weekenden gaan vissen (op snoekbaars).

Scepsis en wantrouwen

Het bovenstaande is allemaal beredeneerd vanuit een individu ten opzichte van een groep: je kunt jezelf afvragen wanneer het handig is om te doen waarover consensus bestaat in een groep en wanneer het handig om te doen wat volgens jou wel maar volgens de groep niet echt verstandig is. In andere situaties, waarin iemand anders een actor is, gelden dezelfde regels. Dan hebben we het ook over binding en separatie, maar gebruiken we andere termen. Als je constant iedere actie van anderen accepteert, dan ben je aan de positieve kant open-minded of vertrouwend, maar aan de negatieve kant goedgelovig of juist naïef. Je kunt er niet áltijd zeker van zijn dat de ander het juiste doet, dus in je acceptatie van andermans gedrag moet je soms ook sceptisch zijn. Scepsis is kritische observatie. Niet zomaar iets geloven, maar ook weer niet nooit iets geloven wat je wantrouwend maakt. Ook hier kun je op basis van het effect van andermans acties een oordeel vellen. Als je stamgenoot bent van Uremōndōgle en hij wil een boomkano maken, dan kun je wel denken dat het waarschijnlijk nooit gaat lukken, maar als je ook weet wat het effect gaat zijn van een mislukking (misschien een natte onderbroek voor Uremōndōgle zelf maar sowieso een mooie stapel brandhout), dan hoef je niet wantrouwend te zijn. Je kunt wel kritisch observeren, maar verder hoef je niets te doen. Je kunt er zelfs op vertrouwen dat het wel goed komt, omdat je openstaat voor de autonomie van Uremōndōgle.

Kortom: het is verstandig om je regelmatig af te vragen wat je voor de zekerheid het beste kunt doen. Dus: wat is de kans dat iets gebeurt maal wat kan het effect van deze gebeurtenis zijn?

Ziel in het spel

Het tegenovergestelde helpt bij het bepalen wie helden zijn, en wie niet. In het boek Skin in the game van de eerder genoemde Nassim Taleb leren we dat degenen die een grote kans lopen zelf persoonlijke schade te ondervinden zodat er een kleine kans is dat een grote groep er een groot voordeel uit haalt, helden genoemd kunnen worden. Dit is de extreemste versie van skin in the game, namelijk soul in the game. Het is degene die bereid is te sterven om verdrinkende kinderen uit de zee te reddenff bron, hulpdiensten die als eerste ter plaatse zijn in gevaarlijke situaties en artsen in oorlogsgebieden. Het zijn de mensen die weinig praten en vooral doen. Dit zijn toevallig ook de mensen die heel goed weten wat hun waarden zijn.

Vriendschap

Een roman die je leuk vindt, lijkt op een vriend. Je leest het en herleest het om het beter te leren kennen. Net als een vriend accepteer je het zoals het is; je beoordeelt het niet. Montaigne werd gevraagd waarom hij en de schrijver Etienne de la Boétie vrienden waren - het soort vraag dat mensen je stellen op een cocktailparty alsof je het antwoord weet, of alsof er een antwoord was om te weten. Het was typerend voor Montaigne om te antwoorden, 'Parce que c'était lui, Parce que c’était moi' (omdat hij het was en omdat ik het was).

Nassim Taleb

De zon stoot energie uit en vraagt er niets voor terug.

Onbekend

Volgens onze vriend Aristoteles zijn er drie redenen om vrienden te zijn. Allereerst de meest voorname en misschien tegenwoordig wel bekendste (of in sommige gevallen, enige): als instrument (daar hebben we in een vorig hoofdstuk Svend Brinkmann over horen spreken). Jij en ik zijn vrienden omdat dat voor ons beiden goed is. We hebben er wat aan dat we vrienden van elkaar zijn. Misschien is het goed voor onze status, voor onze portemonnee of voor ons zelfbeeld. Het is in ieder geval niet goed voor de vriendschap zelf. Er is een reden die buiten de vriendschap zelf ligt.

Het is een logische reden om een vriendschap te sluiten. Mensen zijn immers samenwerkende zoogdieren. Maar het is ook direct een paradox. Want hoe kun je nou vrienden zijn als de reden buiten die vriendschap ligt?

Dienstbaarheid

Aristoteles geeft nog een reden om vrienden te zijn en dat is dat beide vrienden het beste met de ander voor hebben. Je bent vrienden omdat je hoopt dat het goed gaat met de ander. Of: je bent vrienden dus je hoopt dat het goed gaat met de ander. Of: omdat je hoopt dat het goed gaat met de ander (en vice versa) ben je vriendenp, dus q, maar ook q, dus p. De vriendschap uit zich dan ook vaak door het samen fijn hebben, zonder daar voorwaarden aan te ontlenen.

Om toch

De derde reden voor vriendschap is daarom of zoals we dus in Drenthe (en Groningen) zeggen: om toch. Vriendschap is dan waar en waardevol in en op zichzelf. Je hoeft niet uit te leggen waaróm je vrienden bent en je hoeft ook niet eens te melden dat je hoopt dat het goed gaat met de ander. Het is gewoon prima zo. We redeneren als Montaigne: omdat hij het was en omdat ik het was.

De eerste vorm van vriendschap past heel goed in het streven naar de beste versie van jezelf. Dan ga je op zoek naar hoe je de wereld kunt vormen naar jou, aan welke vriendschappen je wat hebt en hoe die vriendschappen jou beter maken. De tweede reden, hopen dat het goed gaat met de ander, draait dit eigenlijk om: die reden vraagt zich af hoe je de ander kunt dienen om gelukkig, blij, tevreden, een mens te laten zijn. De derde reden, gewoon, denkt helemaal niet na welke transacties er mogelijk moeten zijn in de vriendschap. Die accepteert de vriendschap als waar, zonder voorwaardenZonder voor-waarden dus. Zonder iets dat er moet gebeuren voordat het waar is..

Met wie kun je dan vrienden worden? Dat ligt eraan hoe je het bekijkt. Instrumentele vriendschappen kunnen alleen bestaan tussen mensen die wat aan elkaar hebben. En dat is pervers, omdat het oppervlakkig is. Bovendien forceert het bijna automatisch een machtsrelatie. Bij mensen bij wie je hoopt dat het goed gaat, is het handig om dezelfde waarden te hebben. Want als je je waarden weet, en ze zijn gelijk aan die van je vrienden, dan ben je gemakkelijker bereid te strijden voor die waarden. Maar pas als je onvoorwaardelijke vriendschap accepteert, dan kun je met iedereen vrienden worden. Het accepteren van imperfecties is een voorwaarde voor menselijkheid en mensheid.

Volgens Aristoteles is een vriend een persoon met wie je tijd doorbrengt, tot genoegen van beide partners, maar die je ook het beste toewenst omwille van die vriend en niet alleen omdat je er zelf misschien iets aan overhoudt als het goed gaat met de ander. een vriendschap is dus een relatie die eigenwaarde heeft: een vriend si iemand die je helpt omwille van die vriend.

Svend Brinkmann

Vermoedelijk heeft geen ander dier dan de mens vrienden op deze manier omdat de relaties van dieren gebaseerd zijn op het principe ‘voor wat hoort wat’.

Svend Brinkmann

Vrienden, echte vrienden [...] willen eerder bevestigen dan oordelen; ze vertroetelen niet, maar blijven ook niet stilstaan bij onze tekortkomingen. Vrienden steunen elkaar in moeilijke tijden, helpen elkaar bij de smerige en gewone taken van het leven. Ze leggen elkaar geen onmogelijke normen op, ze vragen niet om perfectie en ze helpen elkaar in plaats van elkaar met eisen te vermorzelen.

Robert A. Johnson

Liefde

Liefde is het extreem moeilijke besef dat iets buiten het zelf werkelijk is.

Iris Murdoch

Liefde is het enige woord in onze westerse traditie dat toereikend is om (…) synthese van ego en schaduw te beschrijven.

Robert A. Johnson

Liefde is de kracht in ons die een ander mens bevestigt en waardeert zoals hij of zij is.

Robert A. Johnson

Het zijn de vrouwelijke kwaliteiten die het leven zin geven: verbondenheid met andere mensen, het vermogen om kracht te verzachten met liefde, bewustzijn van onze innerlijke gevoelens en waarden, respect voor onze aardse omgeving, een genot in de schoonheid van de aarde en de introspectieve zoektocht naar innerlijke wijsheid.

Robert A. JohnsonRobert A. Johnson, We: Understanding the Psychology of Romantic Love

Het woord incel is een portmanteau van involuntarily celibate en wordt daarom gebruikt voor mensen die onvrijwillig celibaat zijn. Een incel is weliswaar op zoek naar een romantische of sekspartner, maar kan er geen vinden. De term is wat problematisch omdat je liefde niet kunt opeisen. Sterker nog: incels worden geassocieerd met misogyne opvattingen, terwijl de afkeer van vrouwen toch ook per definitie geen basis is voor een gelijkwaardige relatie. Dat is ook de kern van het probleem: als een incel een relatie eist en zich tegelijkertijd verheven voelt boven de groep uit wie die potentiële partner zou moeten komen, dan zal deze wens nooit worden beantwoord. Het is een patstelling. Macht is het tegenovergestelde van liefde.

Liefde is niet iets wat je doet, maar iets wat je bent. Het is een staat van zijn, een zekere verbondenheid met een ander, die onafhankelijk van mijn intenties en inspanningen in en door iemand heen vloeitRobert A. Johnson, We: Understanding the Psychology of Romantic Love. Svend Brinkmann, die in zijn boek Standpunten ook Iris Murdoch aanhaalt, definieert liefde zo:

Iets anders laten zijn op zijn eigen voorwaarden zonder te willen overnemen, verslinden, ontkennen of onwerkelijk maken. Liefde is alleen mogelijk als je de realiteit accepteert van een wereld buiten een zelf, en dat vereist oprechtheid en nederigheid.

Svend Brinkmann

Deze definitie van Brinkmann geeft ook een voorzet in de ontkenning of, tenminste moeilijkheid, van zelfliefde: als je alleen van iets buiten jezelf kunt houden, kun je niet van jezelf houden. Dan kun je jezelf hooguit (onvoorwaardelijk) accepteren.

Dit maakt ook het verschil tussen liefde en verliefdheid wat meer duidelijk: liefde is gericht op iets wat je hebt bestudeerd en daarna accepteert als echt: het bekende. Verliefdheid is gericht op het onbekende. Dat wordt verlangen.

Daden van verzoening spreken tot de verbeelding (van liefde) omdat het ogenschijnlijk onverzoenbare mensen met uiteenlopende standpunten en waarden samenbrengt. Alleen het onvergeeflijke is te vergeven. Dat twee mensen van dezelfde politieke partij elkaar een mooie baas vinden is niet bijzonder. Het is meer bijzonder als een linkse politicus en een rechtse in hun vrije tijd vriendschappelijke Yahtzeeën.

Romeo en Julia

Verliefdheid, romantische liefde, het klassieke Romeo en Juliaverhaal, is een puur idee van verlangen: op slag verliefd worden zonder enige kennis te nemen van de ander. Het verliezen van controle en het doen opschudden van waarden. De verliefde persoon zal een antwoord kunnen geven op de vraag waarom zij verliefd is op de ander. Degene die liefde heeft voor de ander kan, wil en hoeft daar niet op te antwoorden. Het verschil zit hem ook in het feit dat verliefdheid transactioneel is: het gebruiken van de ander ten behoeve van eigen geluk of welzijn. Liefde daarentegen zorgt ervoor dat je jezelf de vraag stelt hoe je de ander kunt dienen.

Romeo en Julia is geen verering van romantische liefde. Integendeel, het is een waarschuwing voor wat voor vreselijke dingen er kunnen gebeuren wanneer je je leven laat leiden door romantiekMark Manson, Romantic Love

Plato, leraar van Aristoteles en op zijn beurt weer leerling van Socrates, had het vierentwintig eeuwen geleden natuurlijk al lang uitgevonden. Echte liefde, stelde hij, had helemaal niets te maken met romantiek. Seksuele handelingen en begeerte komen in de vorm van liefde die later niet helemaal correct platonisch zou worden genoemd, helemaal niet voor. De redenering hiervoor was dat dit slechts een beestachtige en/maar noodzakelijke voorwaarde van al het leven was, maar absoluut niet de hoogste vorm van liefde. De reden waarom dieren een lagere plaats innamen dan mensen was volgens Plato vanwege het feit dat een mens een ziel heeft en de hoogste vorm van liefde alleen kan bestaan tussen twee zielen. Plato vond overigens wel dat deze liefde alleen kan bestaan tussen gelijken en dat waren mannen en vrouwen volgens hem niet (bovendien hadden vrouwen volgens hem geen ziel)https://nl.wikipedia.org/wiki/Platonische_liefde.

Plato, God hebbe zijn ziel dus blijkbaar, had in de basis, wat mij betreft, zeker gelijk. Liefde bestaat tussen gelijken, maar alleen als we met gelijken bedoelen dat beide mensen tussen wie de liefde bestaan evengoed elkaar accepteren en geen voorwaarden stellen aan de liefde. Pas dan hoeft deze liefde ook niet uitgesproken of tastbaar te zijn. Het is hier dan wel jammer dat we platonische liefde tegenwoordig alleen kennen als seksloze liefde en daarmee een lagere vorm lijkt. Dat is niet waar, maar komt misschien enerzijds door het feit dat romantische liefde tegenwoordig een veel hoger aanzien heeft gekregen en anderzijds dat mensen gewoon een beetje lui zijn in het bestuderen van Plato’s ideeënMezelf incluis, ik heb dit van Wikipedia..

Over Plato gesproken, misschien is het wel even goed om zes verschillende vormen van liefde in het Oudgrieks te behandelen. C.S. Lewis, de auteur van onder andere De Kronieken van Narnia, vond er vier belangrijk: storge, eros, philia en agápe. De Oude Grieken voegden daar nog xenia aan toe.

Storge

Dit woord wordt gebruikt voor een type compassie, bijvoorbeeld van een ouder ten opzichte van een kind, maar ook voor je favoriete voetbalteam of je land.

Philia

Dit is de liefde tussen vrienden, gebaseerd op gedeelde waarden, interesses of activiteiten. Het is een passieloze deugdelijke liefde, zoals we hierboven al met Plato hebben kunnen lezen. Lewis noemt dit de minst natuurlijke vorm van liefde. Je hebt immers als mens geen philia nodig om te overleven.

Éros

Dit is initieme liefde. Plato noemt het de liefde die eerst lijkt te bestaan voor een persoon, maar later juist gericht is op de schoonheid binnenin die persoon. Ook volgens Lewis heeft dit niets met seksualiteit te maken. Dat noemde hij Venus.

Agápe

Agape wordt gezien als liefde die bestaat ongeacht de omstandigheden. De liefde van God voor de mens en de mens voor God. Maar ook hier wordt als voorbeeld gegeven dat agápe de vorm van liefde is die bestaat van ouder naar kind of tussen twee partners.

Xenia

Dit is gastvrijheid, die ook wederkerig is. Dus het verwelkomen van mensen die ver van huis zijn, maar ook het respecteren van het welkom (met bijvoorbeeld geschenken) door de gast.

In deze vijf vormen zit dus nauwelijks iets wat we tegenwoordig herkennen als romantische liefde en verliefdheid. Robert A. Johnson noemt verliefdheid zelfs een belediging van de ander, omdat het beeld van (een) god wordt geprojecteerd. Het is alsof je de ander vraagt om je goddelijke inspiratie te geven, de enige bron van creativiteit, de kracht om je leven te veranderenRobert A. Johnson — Owning your own shadow. Op deze manier, zegt Johnson, vragen we wat spirituele disciplines in het verleden hebben gedaan:

Maak me nieuw, verlos me, red mijn ziel.

Robert A. Johnson

En dat lijkt niet verstandig.

Zelfliefde

In het vorige hoofdstuk werden verschillende vormen van liefde behandeld. Het moeilijkst te begrijpen en te ervaren (en te bespreken) is agápe. Die vorm van liefde kun je niet uitleggen als het opvolgen van een voorwaarde. Storge (liefde als een ouder voor een kind), éros (het één willen worden met iets of iemand) en philia (vriendschap op basis van gemeenschappelijke waarden of interesses) zijn daarom gemakkelijker te begrijpen of te voorzien van voorbeelden. Xenia (gastvrijheid) laat zich uitleggen als respect voor mensen ver van huis en vice versa, het tonen van respect als reiziger ver van huis voor bij wie je te gast bent.

Er is echter nog een andere vorm die de oude grieken onderscheiden en dat is philautia of zelfliefde (philia = liefde en het bekende auto = zelf). Een goede toevoeging, immers, want hoe kan men leven zonder van zichzelf te houden?

Best goed eigenlijk, zullen we gaan zien.

Als we Iris Murdochs definitie van liefde (ik neem aan dat ze agápe bedoelt) gebruiken, dan weten we dat liefde het extreem moeilijke besef is dat iets buiten het zelf werkelijk is. Zodra we dan over zelfliefde spreken, dan is dit een contradictio in terminis, iets in tegenspraak met zichzelf. Maar we hoeven natuurlijk ook niet altijd naar Iris Murdoch te luisteren. Bovendien: als zelfliefde philautia is, dan dienen we te kijken naar philia en dat kan worden uitgelegd als vriendschap op basis van gemeenschappelijke waarden. Maar dan wordt het al helemaal problematisch: want natúúrlijk heb je dezelfde waarden als jezelf. Het is een non-issue. Met deze uitleg kunnen alleen mensen met schizofrenie geen zelfliefde tonenOf juist wel?.

Er zijn nog wel meer argumenten om tegen zelfliefde te zijn.

Grofweg zou je zelfliefde kunnen uitleggen op twee uiterste manieren: als het voortrekken van jezelf (ten koste van anderen) voor eigen gewin of juist het optimaliseren van individuele voorwaarden voor het leven van een deugdvol leven. We hoeven nog geen conclusie te trekken welke richting de beste is van de twee, maar de tweede is de beste.

Bij de eerste extreme variant is zelfliefde uit te leggen als egoïsme of ijdelheid. Het tweede is liefde voor het goede wanneer dat het in het individu tot uiting komt.

Jean-Jacques Rousseau spreekt over twee verschillende vormen van zelfliefde: amour-propre—denk aan property (bezit) of properties (eigenschappen) —dat vooral gaat over liefde en amour-de-soi, dat vergelijkbaar is met de drang van dieren om te overleven. Zonder amour-propre kunnen we best. Amour-propre gaat altijd ten koste van anderen. Amour-de-soi niet per se. Zonder amour-de-soi kunnen we niet, tenzij we het over altruïsme hebben.

Altruïsme

Iedereen die denkt dat hij verlicht is, is dat zeker niet.

Hindoeïstisch spreekwoord

Deugden zijn per definitie bedoeld om ongezien te blijven.

Hannah Arendt

Deugpronken is misschien wel onze meest voorkomende ondeugd.

Jordan Peterson

In het boek Against Empathy van Paul BloomPaul Bloom — Against Empathy worden er argumenten tegen empathie opgegooid, om vervolgens te concluderen dat het meer afstandelijke morele compassie beter is dan empathie. Als empathie namelijk inlevingsvermogen is, dan kan een psychiater evengoed een patiënt begrijpen en helpen als andersom: een patiënt komt bij de psychiater en de psychiater voelt zich net als de patiënt, vanwege de empathie. Probleem helemaal niet opgelost, maar probleem verdubbeld.

Het voornaamste argument van Bloom is dat empathie kan zorgen voor wreedheid. De pestkop op school heeft júíst veel empathie, zodat hij zich kan inleven in een ander. Door die empathie weet hij precies hoe hij zijn slachtoffers vervelende ervaringen kan bezorgen. Hetzelfde geldt voor pathologische leugenaars en oplichters. Juist omdat ze zoveel empathie hebben, zich kunnen inleven, kunnen ze succesvol zijn in hun ondeugd. Empathie maakt ons zowel object als subject van morele zorg, maar verraadt ons wanneer we het als morele gids gebruiken, aldus Bloom. En dat klinkt ook logisch als je kunt begrijpen dat empathie kan worden gebruikt om kwaad te doen. Dan is empathie juist helemaal geen gids om correct en wenselijk gedrag te vertonen in een maatschappelijke context.

Het is bijna twintig jaar na de uitzending van de laatste aflevering van de sitcom Friends steeds minder bon-ton om naar de serie te kijken, laat staan eruit te citeren. Maar we doen het toch, want er wordt een filosofisch probleem in besprokenFriends S05E04. De karakters Joey en Phoebe hebben een meningsverschil. Joey is van mening dat er geen onbaatzuchtige goede daden zijn omdat iedere goede daad óók een daad is die een goed gevoel geeft aan de dader. Zijn redenering is dat er heus wel goede daden zijn, maar alleen als degene die de daad doet zich daar ook goed over voelt, bijvoorbeeld door de verwachting van lof van zijn omgeving. Phoebe probeert in de aflevering voorbeelden te vinden (en te ondergaan) om het ongelijk van Joey te bewijzen. Ze laat zich bijvoorbeeld steken door een bij en doneert een groot bedrag dat ze eigenlijk niet kan missen. Joey pareert haar acties door te stellen dat ze dit alleen maar deed om haar gelijk te halen en daarmee (ook) aan zichzelf denkt.

Het voorbeeld in deze inmiddels best oude en ook vaak platte comedy betreft ook empathie. Juist door dat inlevingsvermogen, het ene karakter kan zich inleven in het andere, worden er zogenaamd altruïstische daden (in de serie selfless good deeds) verricht. Maar ze zijn juist niet selfless omdat ze empathisch zijn. Joey heeft dus gelijk, maar tot op zekere hoogte. Want als Phoebe daden had verricht op basis van deugden, dan waren ze niet egoïstisch geweest.

Altruïsme is niet het goede doen, maar alvast het goede zijn (zodat de rest volgt). Het is het resultaat van deugdzaam leven en niet met deugden pronken. Een altruïstische handeling is pas altruïstisch als het niet bewust is.

De score komt vanzelf

Herinner de deugdenchecklist een aantal hoofdstukken geleden. Aristoteles zei dat je deugden je karakter zijn en je karakter is wat je doet. Je kunt niet underpromise, overdeliver als methode hanteren. Je kunt niet geen fuck geven. Je kunt alleen proberen een goed mens te zijn en dan volgt de rest vanzelf.

De NFL-coach Bill Walsh schreef een boek met de titel The score takes care of itselfBill Walsh — The score takes care of itself waarin hij uitlegt dat je niet moet streven om te winnen, maar juist je best moet doen om alle voorwaarden zo goed mogelijk te hebben zodat die score vanzelf gunstig uitpakt. Champions act like champions before they’re champions. Of, zoals James Foley het schrijft: The pursuit of happiness maakt unhappyJames Foley — Age of Absurdity.

Als altruïsme bestond, had iedereen maar één nier en waren zowel de bankrekening als de koelkast leeg. Bovendien was er dan net zoveel zorg voor alle andere kinderen op de wereld als voor je eigen. Iedereen zou netjes alle rijkdom verdelen en er waren geen daklozenPaul Bloom — Against Empathy, p 162. Je kunt niet een puur altruïst zijn én je familie op de eerste plek hebben, hoewel beide overtuigingen kunnen worden uitgelegd als een deugd. Daarom is er dus wel plek voor morele compassie en niet (echt) voor empathie. Om een goed mens te zijn zul je onderscheid moeten maken tussen jezelf, je omgeving en de rest van de wereld. En op die manier heeft MansonMark Manson — The subtle art of not giving a f*ck wél weer gelijk: als je 100% fucks kunt geven, dan zullen de meesten voor jou en je omgeving zijn en de minderheid voor de rest van de wereld.

Het enige wat je kunt doen is proberen een goed mens te zijn, voor jezelf, je omgeving en de wereld en dan gaat de rest vanzelf.

Hoofdstuk 3

Tijd lozen

Tuin

In 1980 reageerde de Britse Lucy Irvine op een contactadvertentie. Het was niet zomaar een oproep om nader kennis te maken en daarna maar even te zien waar het spreekwoordelijke schip zou stranden, maar een vrij specifiek verzoek met een letterlijk strandend schip. De schrijver Gerald Kingsland zocht namelijk een vrouw. Een vrouw om mee te trouwen. Een vrouw om mee te trouwen en er dan samen mee op een eiland in de Torres Strait, tussen Australië en Papoea-Nieuw Guinea, mee te gaan wonen. Op dit verzoek reageerde Lucy, samen met een aantal anderen. Gerald koos haar en andersom. Ze trouwden, vlogen naar Australië en namen de boot naar het eiland.

Dat eiland waarop ze samen zouden gaan leven is het huidige Barney Islandhttps://goo.gl/maps/BwhVfRBNAGENA51v6, maar werd destijds Tuin genoemd door de lokale bevolking. Het was een klein eiland. Zo’n twee kilometer lang en nergens breder dan 500 meter. De moderne mens zou het kunnen omschrijven als een desolate plek. Er was niet zo veel. Wat kokospalmen, twee verdwaalde mangobomen, wat fazanten, een paar hagedissen, heel diep in de grond wat zoet water en verder een eindeloze zee die het eiland omringde.

Er was ook niet echt een doel van Gerald (en Lucy). Ze zouden er een jaar gaan wonen. Kingsland was schrijver en wilde de ervaring optekenen in een boek. Uiteindelijk is het boek dat Irvine zou schrijven, CastawayLucy Irvine — Castaway, populair geworden. Het boek vertelt over haar leven op het eiland, haar relatie met Kingsland en de liefde die ze voelde voor de afgelegen plek (en niet zozeer voor Kingsland).

De twee hadden wat moderne gemakken meegenomen. Zo was er de typemachine voor Gerald en kon een enorme voorraad thee ook niet ontbreken in het proviand van Irvine. Verder namen ze een tent, een paar gereedschappen, wat rijst en andere voedingsmiddelen mee. Het eiland bood wat betreft natuurlijke hulpbronnen niet veel, maar de zee zat vol met vis en schelpen. Om die te vangen waren er hengels meegebracht.

De oorverdovende saaiheid gepaard met verveling werd in het begin vooral door Irvine opgemerkt. Kingsland, die ook door ziekte wat verzwakt was, had als veteraan al een avontuurlijk leven achter zich, en kon zich niet bekommeren door de drang om iets te doen. Irvine wel, en ze doet zichzelf in haar boek voorkomen als energiek ondernemend persoon, in tegenstelling tot haar eilandgenoot en wederhelft.

Geleidelijk ontdekte ook Irvine dat er op zo’n desolate plek maar een paar dingen belangrijk zijn, waarbij de prioriteit ligt bij in leven blijven. Als er genoeg voedsel voorradig is—en dat was er niet altijd—dan kan pas iets anders belangrijk worden. Maar wat dan? Er was niets. Er was in de nabije toekomst ook niets. Alleen het nu en het eiland. Gaandeweg werd een modern leven met plannen en doelen ingeruild door het ritme van het eiland:

Geleidelijk aan, binnen en buiten de banaliteiten van de routine, vestigde het ritme van Tuin zich. Zon, maan en getij zwaaiden met een onverbiddelijk stokje, voerden al onze bewegingen uit en dicteerden ons wanneer het tijd was om te vissen, tijd om te werken en tijd om te rusten. En toch, binnen de metronomische beperkingen van hitte en dag en nacht, waren we vrij om te bloeien. Om te overleven moet men zich conformeren. Als het conformiteitspatroon is vastgesteld, kunt u zien waar uw vrijheden liggen.

Lucy Irvine

De klok bepaalde niet of het tijd was om te eten, maar het getij bepaalde of het gemakkelijk vissen was, waardoor de maaltijd pas op ‘tafel’ kwam als de vis gevangen was. Als de vis gevangen was, want dat was geen zekerheid. Irvine beschrijft bovendien in haar boek het wachten op het regenseizoen, waarna pas de meegebrachte groentezaden kunnen worden geplant en vruchten van fruitbomen kunnen worden geplukt. Het leven werd zo niet meer bepaald door planningen, maar andersom. Het ritme van dag en nacht, van getijden, van nieuwe en volle maan, van wel of geen neerslag, bepaalt wat er gebeurt.

Het boek deed me denken aan een verre voorouder van me. Ik heb het niet over Uremōndōgle, maar een voorouder aan de andere kant van mijn familiestamboom. N’gabe heette die voorouder, die een paar duizend jaar geleden leefde. N’gabe en zijn stam gebruikten vooral handgebaren om met elkaar te communiceren, maar N’gabe had bedacht dat dat nogal primitief was en begon oerklanken toe te wijzen aan concepten. In de bètaversie van zijn mensenvocabulaire gebruikte hij voor die tijd zeer belangrijke woorden. Daar, eten, vis, vogel, slang, licht, donker, mens, niet-mens, water, groot, rond, ik, jij. Dat soort concepten en tegenstellingen. En de woorden ervoor waren simpel, met een enkele lettergreep. Er werd door N’gabe echter ook een ander onderscheid gemaakt. Voor het eerst sprak hij over het verschil in tijd. Hij introduceerde de woorden toen en nu. Zo maakte hij plotseling een verschil tussen iets wat voorheen was gebeurd, toen-tijd en dingen die nieuw waren en nu gebeuren, in de nu-tijd. Etymologisch zijn de woorden nu en nieuw trouwens ook verwantIk vind het ook mooi om de eilandnaam Tuin toe te schrijven aan dezelfde etymologische herkomst, maar dat slaat feitelijk nergens op., want ze stammen allebei af van het idee van N’gabe voor niet-toen.

Dat onderscheid tussen toen en nu was zeer bijzonder voor de stam en de nazaten van N’gabe. Voorheen was het leven namelijk net als wat Lucy Irvine in Castaway zou beschrijven: er was een dag en een nacht, er was een seizoen waarin voedsel talrijk was en er was een seizoen waarin het moeilijker te vinden was en er andere dingen werden gegeten en er was maanlicht waarbij het gemakkelijker ’s nachts jagen was. En, als N’gabe et al het strand bezochten, hadden ze ook te maken met eb en vloed. De tijd verliep circulair (maar het is de vraag of de mensen van toen het concept circulair snapten). Van het ene in het andere en zo maar door. Ik zou hier de hele tijd willen schrijven maar dat is misschien een beetje verwarrend.

Tot N’gabe de woorden toen en nu uitvond dus. Er was opeens een verschil. De toen-tijd werd de tijd van de voorouders, die werden vereerd. De nu-tijd was alles wat erna kwam. Het was niet zo dat die concepten nieuw waren. Mensen konden heus wel snappen dat er dingen waren gebeurd en ook op dit moment gebeuren, net als sommige dieren, maar het was wel nieuw dat er woorden voor waren.

En vanaf die woorden van N’gabe was er stront aan de knikker. Hij had tijd bedacht.

De moord op tijd

Onze innerlijke kracht reageert, wanneer het de natuur gehoorzaamt, op gebeurtenissen door zich aan te passen aan datgene waarmee het wordt geconfronteerd - aan wat mogelijk is. Het heeft geen specifiek materiaal nodig. Het streeft zijn eigen doelen na, voor zover de omstandigheden het toelaten; het verandert obstakels in brandstof. Zoals een vuur overweldigt wat een lamp zou hebben gedoofd. Wat bovenop de vuurzee wordt gegooid, wordt erdoor opgenomen, geconsumeerd - en zorgt ervoor dat het nog hoger brandt.

Marcus Aurelius

Er is een realiteit en (…) het bestaat uit andere mensen, maar ook van een grotere natuurlijke orde waarnaar we zouden moeten luisteren, in plaats van altijd te praten en tijd en ruimte te vullen met onze subjectieve verlangens en waarnemingen.

Svend BrinkmannSvend Brinkmann — The Joy of Missing Out: The Art of Self-Restraint in an Age of Excess

Een paar duizend jaar geleden gebruikten de oude maar ook de jonge Grieken twee woorden voor tijd: chronos, voor tijd op de klok en kairos, wat een wat moeilijker uit te leggen term is. Chronos en Kairos zijn trouwens twee goden uit de Griekse mythologie. Chronos en Kairos waren ook verwant. De ene bron noemt ze broers, de andere vader en zoon en weer een andere bron zegt dat ze jaarclubgenoten van Vindicat waren. Het grote verschil tussen Chronos en Kairos is dat waar Chronos voor staat in de westerse wereld het meest bekend is: kloktijd. En kloktijd heeft een wisselkoers met geld. Als je iets kunt meten in tijd, kun je het ook meten in geld. En dat gebeurt ook. Een uur slaap is even lang als een uur je administratie doen. Je kunt alles prima omrekenen naar een uurtarief en dus naar geld. Kairos staat voor het juiste moment. Of, om met de woorden van Johan Cruijff te spreken, er is maar één moment dat je op tijd kunt komen. Kairos is daarmee ook meer de tijd van N’gabe. Je kunt wel oesters gaan zoeken bij vloed, maar bij eb liggen ze voor het oprapen. Je kunt proberen toevallig een vogel te raken als je een pijl met een boog afschiet in de lucht, maar er is maar één moment waarop je de vogel precies op de juiste plek raakt. Je kunt als boer wel zaden gaan zaaien in het najaar, maar dan mislukt je oogst (behalve bij boerenkool). Je plukt geen vruchten op een datum, maar wanneer ze rijp zijn. Kairos is het juiste moment. Dat heeft niets met kloktijd te maken, maar wel met tijd.

Joke Hermsen gaat er in haar boek KairosJoke Hermsen — Kairos: een nieuwe bevlogenheid nog dieper op in. ‘Waar Chronos staat voor continuïteit, betekent Kairos juist een tijdelijke onderbreking ervan,’ schrijft ze. Het boek is een pleidooi voor Kairos, omdat we als moderne mens te veel Chronos vereren. Volgens Hermsen is Chronos ‘de praktische tijd waarmee we de wereld inrichten, afspraken maken en agenda’s bijhouden’. Ze haalt ook de Duitse filosoof Paul Tillich aanHermsen noemt Tillichs boek in Philosophie und Schicksal, die meent dat tijd ‘geen recht kan doen aan het veranderlijke karakter van de wereld noch aan onze subjectieve ervaring van tijd. Een uur kan al naar gelang onze stemming, leeftijd of bezigheid voortkruipen of voortrazen, versnellen of vertragen, maar op de klok zal elk uur altijd gelijk elk ander uur zijn.’ Kloktijd, chronos, is de economische tijd en vraagt om een meer subjectieve benadering, aldus Hermsen.

Het probleem van Chronos en Kairos in de moderne tijd is dat ze elkaar lijken uit te sluiten. In een wereld waar alleen kloktijd gebruikt lijkt te worden, kan (en moet) alles gepland worden. Het geschikte moment is dan altijd op een agenda in te tekenen, te berekenen, te analyseren, vooruit te redeneren. Maar wie is er niet plotseling overvallen door plotselinge motivatie om iets te doen, een toevallige ontmoeting waaruit iets moois voortkwam, een ongepland dutje of een moment van bezinning dat niet in de agenda als ‘moment van bezinning’ stond? Kairos leeft nog, maar we proberen hem te vermoorden met onze agenda's.

Waar in de tijd van N’gabe sommige momenten het beste moment waren voor spelen, kunst, rituelen en dans, is er nu gewoon op dinsdagmiddag dansles. Het is steeds minder inshallah maar steeds meer iedere eerste vrijdag van de maand. Chronos en de planbare tijd hebben niet alleen de toevalligheid naar de achtergrond verdrongen, maar hebben ook meer en meer voedingsbodem gegeven voor individualisme. Geen eb en vloed, dag en nacht of droog en regen, maar agendapunten, afspraken en geplande brainstormsessies. Niet kijken naar wat de aarde ons nu biedt maar verwachten en voorspellen wat we in de toekomst kunnen nemen. Het is niet meer een aap eten als er toevallig een aap is tijdens een jachtpartij (‘als er aap is, eten we aap’), maar sperziebonen buiten het seizoen kopen omdat je dat aanstaande donderdag wil eten. Chronos is jezelf als eigenaar van het lot zien. Kairos is de toevalligheid accepteren.

Er was een periode dat Chronos en Kairos enigszins te verenigen waren. Er was wel een klok, maar die was gebaseerd op de zon. Tot iets meer dan honderd jaar geleden hadden steden die niet zo ver van elkaar lagen nog verschillende tijdzones.

Zo kende de staat Illinois zevenentwintig verschillende tijdzones en Wisconsin had er zelfs achtendertig. Op het station van Pittsburgh hingen zes klokken, die allemaal een andere tijd aanwezen. Als het op een klok in Washington D.C. twaalf uur ’s middags was, was het acht over twaalf in Philadelphia, twaalf over twaalf in New York en zes voor halféén in Boston.

Matthew GoodmanMatthew Goodman — 80 Dagen: een race om de wereld

De spoorwegmaatschappijen besloten vanwege steeds sneller rijdende treinen vier tijdzones te gebruiken in de Verenigde Staten, zonder daarvoor de president om toestemming te vragen. Dit maakte reizen, plannen en spoorboekjes gemakkelijker. Treinen konden zo ook elkaar niet meer tegemoet rijden op hetzelfde spoor. Waar je voorheen op tijd was als je op de afgesproken dag arriveerde, was je sinds 1883 alleen nog maar op tijd als je arriveerde op de minuut nauwkeurig.

Kloktijd luidde het einde van toevalligheid in. Het was ook direct het begin van termen als ontspanning, vrije tijd en niets doen. Drie termen ten opzichte van iets anders. Als we leren over de tijdsindeling van mensen in de tijd van N’gabe, dan kunnen we alleen nog maar een chronosparadigma gebruiken. 'Mensen uit de prehistorie werkten maar drie uur per dag' wordt er dan gezegd, terwijl N’gabe niet eens wist wat werken betekende en bovendien geen horloge droeg en niet wist wat uren waren. Als N’gabe niets aan het doen was, was hij zich er niet van bewust dat het niets was en ook niet dat hij iets (niet) aan het doen was.

De spoorwegen hadden de tijd gelijk getrokken tussen plekken die niet direct met elkaar verbonden waren. Er waren klokken met exacte tijdstippen en het was dan precies dezelfde tijd op twee plekken enkele honderden kilometers van elkaar vandaan. De dag begon niet meer als de zon opkwam, de dag begon als de klok het zei dat de dag begon. Toch deed de trein er uren over om van de ene naar de andere plek te gaan, waardoor er nog een zeker idee van tijdloosheid kon zijn. De knock-out voor Kairos kwam toen telegraafkabels werden aangelegd. Nu konden er berichten tussen India en Groot-Brittanië worden verstuurd die binnen een paar minuten aan kwamen. Nu had Chronos de wereld veroverd.

Ze hebben de tijdloze dingen gewekt;
ze hebben hun Vader Tijd vermoordRudyard Kipling - The Deep-Sea Cables

Rudyard Kipling

Haast

Als hun magen knorren, kijken ze naar hun horloge om te zien of het tijd is om te eten.

Alan LightmanAlan Lightman — In Praise of Wasting Time

We zijn verslaafd aan tijd. Het juiste moment bestaat nog slechts ten opzichte van andere momenten die zijn vastgelegd. De duur van het moment is een proxy voor het moment zelf. En we weten dat het een surrogaat is. Als we spreken over een mooie tijd dan hebben we het niet over de tijd maar over het mooieRobert M. Pirsig — Zen and the Art of Motorcycle Maintenance: An Inquiry Into Values. Het gaat niet over hoe lang het duurde maar over wát er gebeurde. Ondanks dat niemand zich de duur van iets herinnert, leggen we toch altijd de duur vast. Strak gepland.

Snelheid

We zijn niet alleen verslaafd aan tijd maar vooral aan snelheid. Dat is wat verslaving is. Zoveel mogelijk tijd verzamelen ten koste van iets anders. Alles proberen zo snel mogelijk te doen zodat we tijd over hebben om nog meer dingen zo snel mogelijk te doen. Er is geen einde aan. Hoe vaak is er niet voorspeld dat automatisering ervoor zou zorgen dat we minder zijn gaan doen? We zijn alleen maar meer gaan doen. Als er iemand een efficiënte oplossing voor een probleem heeft bedacht, is er wel weer een nieuwe idioot die de vrijgekomen tijd gaat besteden om iets nieuws efficiënt te maken. Waarom levert technologische vooruitgang geen tijdswinst opSvend Brinkmann — Standvastig? Het enige wat we doen is geilen op snelheid.

Oude Romeinen (die kwamen na oude Grieken) hadden twee soorten tijd: negotium, voor de tijd die werd besteed aan werk en verplichtingen, en otium, vertaald naar hedendaagse vrije tijd (terwijl leisure eigenlijk mooier is), voor lezen, schrijven, denken, filosoferen en zelfreflectieAlan Lightman — In Praise of Wasting Time. Tegenwoordig heet het niet meer otium maar kan een online coach je wel tegen betaling in een gepland seminar uitleggen hoe je je gelukshormonen kunt activeren.

Tot aan zo’n tweehonderd jaar geleden waren deze twee soorten tijd mooi in balans. Ze werden niet in spreadsheets bijgehouden, maar er waren ook nog geen 40-urige werkweken zoals nu of 80-urige zoals aan het begin van de industriële revolutie. De klok was niet de tijd, zoals de kaart niet het terrein is. Natuurlijke fenomenen als tijd en ruimte kunnen niet in een kunstmatig technologisch intellectueel concept worden gepropt. Objectief gezien is er geen ‘te weinig tijd’Paul Smeets, maar wel als we de klok gelijk stellen aan tijd. Het maakt dat de zintuigen worden losgekoppeld en we de klok zijn gaan vererenNicholas Carr — The Shallows: What the Internet Is Doing to Our Brains. Althans, we plannen toiletbezoeken nog niet.

Vrij van haast, onzorgvuldig over nauwkeurigheid, niet bezorgd over productiviteit.

Jacques Le Goff

Projecten

Als iedere activiteit in te delen is op een kalender, wordt iedere activiteit een project. Omdat we hebben afgesproken dat tijd af te bakenen is, kun je afspraken maken met anderen. Een afspraak is niets minder en niets meer dan het vaststellen van een status en een periode of tijdstip. Maar als er geen einde is aan efficiëntie, dan is er ook altijd haast. Als je iets (een activiteit of een plek) op een bepaald tijdstip op de klok moet bereiken, dan heb je per definitie haast, ook al duurt het 48 jaar. ‘In een projectmaatschappij zijn alle mogelijke activiteiten en praktijkvormen tot projecten omgevormd, die vaak vluchtig, kortdurend en reconstrueerbaar zijn. We overboeken onszelf met afspraken en projecten, in een poging om de capaciteit volledig te benutten. En omdat onze verplichtingen alleen ‘projecten’ zijn geworden, zijn ze tijdelijk en kunnen ze aangepast worden als er iets interessanter op de radar verschijnt’ aldus Anders Fogh Jensen die door Svend Brinkmann in zijn boek Standvastig wordt geciteerdSvend Brinkmann — Standvastig.

Snelheid is een doel op zich geworden. Als het tijd, of negotium, opleverde of de balans tussen otium en negotium bleef bestaan, dan is het goed, maar dat doet het niet. Als we onszelf er steeds aan blijven herinneren dat we tijd gebruiken, besteden, verspillen en verliezen, dan zien we de klok steeds meer als sleutel tot persoonlijke prestaties en productiviteitNicholas Carr — The Shallows: What the Internet Is Doing to Our Brains. Als tijd lijkt te vliegen, moet er afstand tussen het zelf en de tijd zijnJulian Baggini — How the World Thinks: A Global History of Philosophy. Dat is ook zo. Die afstand heet de klok.

Heet-koud

De reden waarom zoveel weloverwogen ideeën achteraf belachelijk lijken, is dat mensen er onwillekeurig van uitgaan dat wat we nu geloven en waar we nu prioriteit aan geven, ook later zal worden geloofd en geprioriteerd, ook al gebeurt dat bijna nooit.Chuck Klosterman — But What If We’re Wrong?: Thinking About the Present As If It Were the Past

Chuck Klosterman

Er zijn songs waarnaar ik nooit meer zal luisteren, maar dat zijn niet degene die me aan slechte tijden doen denken. Het zijn bepaalde songs van lang geleden toen alles nog van goud was, of ik dat nu besefte of niet. Die kan ik niet uitstaan. Die doen pijn. En wat heeft het voor zin om jezelf dat aan te doen?Anthony Bourdain - Vlijmscherp

Anthony Bourdain

Planning is de verpersoonlijking van wensdenken.Cal Newport — Deep Work: Rules for Focused Success in a Distracted World

Cal Newport

In de fitnessindustrie zijn er twee periodes waarin mensen zich massaal inschrijven voor sportscholen en er een piek is in het aantal verkochte dieetboeken. In deze periodes worden ook de meeste supplementen en eiwitpoeders verkocht, zijn de genoemde sportscholen het drukstbezocht en doen verkopers van sportkleding en thuisfitnessattributen goede zaken. Deze piekperiodes zijn de maanden januari en september.

In januari begint voor zo’n beetje ieder mens een nieuwe periode in de kalender. Het is ook precies de periode na een week van schranspartijen en gesprekken met naasten die soms gedurende de rest van het jaar niet de dagelijkse omgeving vormen. Het zorgt ervoor dat mensen gaan reflecteren op gewoontes en de resultaten van die gewoontes en dat combineren met onzekerheid over hun voorkomen ten opzichte van hun naasten, vergeleken met het jaar ervoor. Vaak is de conclusie ‘dit kan zo niet langer’ en zijn mensen gemotiveerd om wat te doen aan hun fysieke gesteldheid, vaak onder de noemer ‘fitter worden’. Zo'n periode van bezinning zorgt er vaak voor dat er kan worden gevoeld. Haast neemt af, bezinning neemt toe.

In september begint er vaak ook een nieuwe periode. Ook deze maand volgt op een zeldzame onderbreking van routines. Het is de periode na een zomervakantie, waarin omgeving en structuren anders waren dan ‘normaal’. September, net als januari, volgt op een moment van bezinning, een periode van zelfreflectie. Het zijn de momenten waarop kan worden nagedacht en stil kan worden gestaan. September volgt op een ontspannen vakantieperiode, waarin vaak wordt gedacht ‘als ik straks weer aan het werk ben en mijn vaste structuur heb, ga ik ook weer naar de gym’. Ook in september speelt onzekerheid een rol in deze beslissing om ‘fit’ te worden. Een afkeurende blik in de spiegel over de fysieke gesteldheid van het lijf in de zomerperiode zorgt voor een extra zetje richting de gym.

De eerste maandag in januari en september is iedere gym druk. Iedereen met goede voornemens staat daar zichzelf in het zweet te werken. Gemotiveerd ook. Een prachtige start. De eerste maandag van de nieuwe periode is direct al anders. Maar dan vervaagt al snel die motivatie en discipline, tot er een maand later bijna niemand meer doet wat er is beloofd aan zichzelf. En dat is logisch.

De reden voor dit verval is een cognitieve bias die een heet-koude empathiekloof wordt genoemd. Deze vertekende gedachtengang zorgt ervoor dat mensen zich vaak niet een andere toestand kunnen voorstellen dan de toestand waarin ze zich nu bevinden. Het is vergelijkbaar met de niet-kalme persoon tegen wie wordt gezegd dat hij moet kalmeren. Hoewel we ons, wanneer we kalm zijn, kunnen voorstellen dat kalm zijn fijner is dan niet-kalm zijn, kunnen we ons het op het niet-kalme moment niet voorstellen. Tegen onrustige mensen zeggen dat ze rustig moeten doen, is bovendien een vorm van de heet-koude empathiekloof omdat we ons ook niet voor kunnen stellen dat onrustige mensen er niet aan kunnen denken om rustig te worden.

Hetzelfde geldt dus voor motivatie om te werken aan fysieke gezondheid. In periodes waarin men gemotiveerd is, is het moeilijk zich voor te stellen dat er periodes gaan zijn zonder motivatie. Andersom ook. Op een moment van bezinning neem je andere besluiten dan in tijden van stress. Dit verschil in toestand is een koud-hete empathiekloof. Deze kloof is er niet alleen op het gebied van gymmotivatie, maar ook op andere vlakken. Ieder mens heeft moeite om zich in een bepaalde toestand voor te stellen hoe het is om beslissingen te nemen of activiteiten te ondernemen in een toestand met een andere temperatuur. Niet alleen tussen persoonlijke lichamelijke toestanden (heet of koud), maar ook in tijd en tussen mensen. Kortom, homo economicus bestaat niet. Althans, een in de toekomst levende homo economicus niet.

Voorspel

De heet-koude empathiekloof is een reden waarom voorspellingen zinloos zijn. Maar het is niet genoeg. Het is zeer arrogant en niet-integer om te denken dat je kunt voorspellen wat er in de nabije of verre toekomst gaat gebeuren als je er geen invloed op hebt en bovendien nauwelijks in staat bent om te weten hoe je eigen toekomst eruit gaat zien. Trendwatchers en opiniemakers zijn de domste beroepen op aarde. We leven in Kairos maar we doen net alsof alles Chronos is. Voorspellingen zijn alleen handig als iemand een bal naar je gooit en je die wil vangen en je ‘m niet in je gezicht krijgt. Dan moet je voorspellen waar die bal op welk tijdstip is en ernaar handelen. Verder hoef je niet te voorspellen en kun je het al helemaal niet. Nouja, je kunt het wel, de voorspelling komt alleen nooit uit. En maakt het feit dat je invloed kunt hebben op je eigen voorspellingen een voorspelling juist wel of niet zinvol?

Het lijkt alsof we in een wereld leven waarin alles voorspelbaar moet zijn, zodat er controle op kan worden uitgeoefend, zodat er geld aan kan worden verdiend, zodat het gemanaget kan worden.

Uitstelgedrag bestaat omdat alles Chronos is terwijl Kairos nodig is. Het juiste moment is niet te plannen. Uitstelgedrag bestaat omdat we de klok hebben bedacht. Zonder klok kun je niet uitstellen. Uitstelgedrag is geen teken van zwakte, maar een verkeerde interpretatie van tijd.

Doelloos

Perfectionisme is een cognitieve vervorming - het idee dat dingen ooit perfect kunnen zijn, wat ze niet kunnen. Het vasthouden aan deze mentaliteit leidt niet tot productiviteit of trots. In plaats daarvan is er een correlatie met depressie.https://www.kinfolk.com/against-perfectionism

Tamar Chansky

Doelen zijn voor de ongemotiveerden.Joshua Fields Millburn en Colin Wright — A Day in the Life of a Minimalist

Joshua Fields Millburn

Mensen die vinden dat je doelen moet stellen en planningen moet maken zijn onderdeel van het overlevingsvooroordeel (beter: survivorship bias) dat beschrijft hoe er wordt gefocust op de overlevers van een selectieprocedure en aan te nemen dat de manier van overleven de juiste is, zonder te kijken naar de afvallers. Deze mensen zijn allemaal onderdeel van de succesparadoxDit heet niet letterlijk zo, maar Bas Haring beschrijft het fenomeen in het zijn boek ‘Voor een succesvol leven’.. De paradox houdt in dat succesvolle mensen op podia staan te verkondigen dat je succesvol moet zijn, terwijl mensen die het daarmee oneens zijn, nooit een podium zouden beklimmen om dat te vertellen. Het boeit ze niet. Combineer het overlevingsvooroordeel met de succesparadox en we gaan denken dat het belangrijk is om doelen te stellen om succesvol te zijn.

Wanneer het niet lukt om je aan planningen te houden en doelen te halen, zijn degenen die roepen dat dat wel moet er als de kippen bij om je een boek of cursus te verkopen waarin uitvoering staat beschreven hoe en waarom het wel moet, zodat je weer opnieuw kunt falen en weer nieuwe troep kunt kopen in je eeuwige drang naar zelfverbetering. Het is een fout om te denken dat er een recept of blauwdruk is voor succes. En wat is succes?

Succes is enkel iets dat voortduurt. Dat is de letterlijke betekenis. Succes zit niet in het behalen van een doel door het eren van een planning, maar juist in het voortduren van acties. Daarom hamert iedere fatsoenlijke coach ook zo op systemen en gewoonten in plaats van resultaten. Als we ons vooral kunnen focussen op wat er nu, op dit moment, gebeurt, dan kunnen we alleen onze waarden, normen en deugden aanspreken om nu de juiste keuze te maken. En omdát we niet in de toekomst kunnen kijken moeten we juist nu iets doen. De kosten van je goede gewoonten liggen in het nu, de kosten van je slechte gewoonten liggen in de toekomstJames Clear - Atomic Habits. Door nu iets te doen, maak je een keuze, leg je iets vast, ben je autonoom. Door te hopen dat er in de toekomst iets gebeurt, zijn alle opties tot dat moment open. Waarom zou je nu een uitkomst vaststellen voor iets ver in de toekomst? En als je op magische wijze je doel hebt behaald, wat dan? Ben je dan gelukkig? Kun je dan met een opgeruimd hoofd een latte kopen? Wat komt erna?

Systemen

Het zoeken naar en stellen van doelen is neurobiologie vermengd met een verslaving aan tijd. Mensen zijn probleemoplossers. Het zit in ze om orde te willen scheppen in de chaos. We zijn niet op zoek naar een neutrale staat, maar naar een betere staat. ‘We hebben geen plezier in het bestaan, tenzij we ergens naar streven’ riep Schopenhauer. Maar dat streven is niet voorwaardelijk. Het is niet een instrument. Het is iets subsistent (werkelijk be-staand) consistent (regelmatig, con-stant) persistent (door-staan, volhardend) doen. Op dit moment. Het is verstandiger om je best te doen wat nu binnen je controle ligt dan te hopen en wensen op iets wat eventueel straks buiten je controle ligt.

American Footballcoach Bill Walsh vatte dit principe samen in de titel van zijn boek The Score Takes Care of ItselfBill Walsh — The Score Takes Care of Itself, waarin hij uitlegt dat je vooral systemen moet bouwen en je best moet doen op het moment. Dan komen de score en het resultaat vanzelf. Het verklaart ook het succes van de sport crossfit: de uitdagingen zijn vermakelijk en het fysiologische en esthetische resultaat komen vanzelf. Het lijkt wel alsof het idee van systemen de systemen zelf zijn, niet de uitkomst. Alsof systemen geen instrument moeten zijn maar dagelijkse vermakelijke acties.

Als er een weg naar geluk bestaat, dan is het oplossen van dagelijkse problemen daar een onderdeel van, niet het proberen te behalen van een doel in de toekomst. Onsuccesvol zijn is alleen pijnlijk als je het nastreeft. Het enige succes dat telt is dagelijks je best doen. Het goede kent geen tijd. We kunnen weer terug naar de deugdenlijst van Aristoteles.

J

Een man is rijk in verhouding tot het aantal dingen dat hij zich kan veroorloven om met rust te laten.

Henry David Thoreau

Alles met mate, inclusief matiging.

Oscar Wilde

Ik kan alles weerstaan, behalve verleiding.

Oscar Wilde

Er is een manier om een verslaving aan tijd op te lossen. Deze optie, via negativa, is latijn voor de negatieve weg en betekent in dit geval verbetering door het weglaten. Minimalisme, zo zou je het ook kunnen noemen. Less is more, als je van cliché’s houdt. Door minder van het één te doen, is er meer van het ander. De verhouding negotium en otium wordt beter. Minder Chronos, meer Kairos. Maar hoe dan?

De reden waarom we verslaafd zijn aan tijd is omdat iedereen verslaafd is aan tijd. Het is lastig om te weten wat normaal is in een land vol gekken. Je kunt het vergelijken met verslavingen aan geld, status en macht. Je kunt er alleen verslaafd aan raken als er meer mensen verslaafd aan zijn. En wat te denken van internet en sociale media? In het boek In Praise of Wasting Time heeft auteur Alan Lightman het over verbondenheid met the grid, waardoor er een gevoel van onbehagen ontstaat. Door altijd verbonden te zijn (met anderen, maar ook met het gezichtsloze netwerk an sich), is er altijd een gevoel van alertheid. Impulsen kunnen niet worden bedwongen omdat de mogelijkheid tot reageren en delen te gemakkelijk is. Internet schakelt contemplatie en daarna reflectie uit. Daar komt volgens de Lightman nog eens bij dat tijd geld is en dat tijdsbesparingen geen tijd opleveren, maar geld. Een tijdsbesparing brengt eigenlijk alleen meer druk met zich mee om nog meer geld te verdienen. En dus stress en angst. Daar is volgens Lightman downtime, in tegenstelling tot bij een technologisch grid, juist een remedie tegenAlan Lightman — In Praise of Wasting Time.

Over een specifiek onderdeel van deze remedie downtime schreef Svend Brinkmann een boek. In dat boek stelt Brinkmann dat het bombardement van uitnodigingen (afspraken in tijdsduur), in de breedste zin van het woord, van advertenties op straat tot aan sociale media, problematisch zijn. Daarom is het belangrijk om naar deugden te kijken, en in het bijzonder de gemeenschappelijke eigenschap van alle deugden: matiging. Dit boek van Brinkmann is een antwoord op een sociaal-psychologisch probleem dat we kennen als FOMO, een afkorting voor fear of missing out. Deze term werd in 1996 door Dan Herman voor het eerst gebruikt om te beschrijven hoe mensen de ambitie hebben om alle beschikbare mogelijkheden uit te proberenhttps://link.springer.com/article/10.1057/bm.2000.23. Logisch dat FOMO meer en meer een probleem wordt naarmate er meer opties komen. Het is de keuzeparadox beschreven door Barry SchwartzBarry Schwartz — The Paradox of Choice - Why More Is Less gecombineerd met wat Søren Kierkegaard beschrijft als duizeligheid van vrijheidSøren Kierkegaard — The Concept of Anxiety en het menselijke verlangen tot een groep te willen behoren (en misschien verzameldrift). Zygmunt Bauman noemt het vloeibaar modernisme, een samenleving waarin mensen constant worden aangespoord om hun nieuwe dromen na te jagen met hun creditcardZygmunt Bauman — Liquid Modernity.

Het boek van Brinkmann stelt dat we van de nood een (letterlijke) deugd moeten maken en we voor het tegenovergestelde JOMO moeten gaan, joy of missing out. Dit is ook de letterlijke titel van zijn boek. Als argument gebruikt Brinkmann onder andere de hedonistische tredmolen, een door hem als tragisch beschreven psychologisch fenomeen waarbij mensen snel gewend raken aan een prestatie, activiteit, object, relatie, eigenschap of ervaring en vervolgens op zoek gaan naar iets nieuwer en beter, tot de dood ons verlost van deze tragiek. Verder stelt hij dat de snelheid waarmee veranderingen in de maatschappij zich opvolgen en een steeds grotere ongelijkheid bijdragen aan een steeds sneller bewegende hedonistische tredmolen. Mensen zien steeds meer, willen steeds meer en willen het ook steeds sneller. Deze constante vergelijkingen maken bovendien een maatschappij hyperindividualistisch, als iedereen nog maar aan zichzelf denkt ten opzichte van vele anderen. Een uiting van deze problemen op een hoger niveau is dat economie en politiek er altijd op waren gericht om in behoeften te voorzien maar juist nu constant proberen nieuwe behoeften te creëren waardoor die tredmolen nog een versnelling hoger staat.Svend Brinkmann — The Joy of Missing Out: The Art of Self-Restraint in an Age of Excess

Zonder de term te gebruiken wijst Brinkmann autonomie aan als oplossing voor dit problemenIk voel me zo vrij om deze interpretatie te doen., met behulp van de twee sporen waarop de vrijheidstrein rijdt: positieve en negatieve vrijheid. In zijn uitleg is negatieve vrijheid omgevormd tot een platte how-to-happinessGeen letterlijke quote van Brinkmann die we minimalisme zijn gaan noemen, waar de focus nog steeds ligt op consumptie (van minimalisme), ‘zonder sociale dimensie of diepgaande afweging van onderliggende waarden’Wel een letterlijke quote van Brinkmann. Positieve vrijheid daarentegen is waar we naar zouden moeten zoeken. ‘De mogelijkheid om te lezen, schrijven, berekenen, beargumenteren en deelnemen aan democratie en de verantwoordelijkheid nemen voor onze eigen levens maar ook voor die van het collectief. Deze vrijheid veronderstelt een volwassen geest en de ontwikkeling van inzichten en mogelijkheden, of het individu ze nu wil of niet.’ aldus Brinkmann.

Om het verhaal rond te maken nodigt Brinkmann in zijn boek Kierkegaard uit, die vertelt dat je alleen maar één ding kunt willen en dat is het goede, omdat het goede ondeelbaar en compleet is. Aristoteles kopt Kierkegaards voorzet in de kruising, door te stellen dat de deugden in het midden van twee ondeugden liggen. Karakter betekent dat je zowel ja als nee kunt zeggen, dat we controle hebben op onze impulsen. Zonder dit vermogen missen we integriteit en een betrouwbare moraalSvend Brinkmann — The Joy of Missing Out: The Art of Self-Restraint in an Age of Excess.

Hoewel je JOMO kunt zien als een oplossing voor FOMO of een manier om FOMO te kaderen en te begrijpen, zit in beide acroniemen stiekem instrumentalisme verborgen: het zijn blijdschap (of geluk) en angst ten opzichte van iets anders. We kunnen concluderen dat snelheid, tijd, individualisme en constante verbinding samen zorgen voor sociale problemen waartegen oplossingen bestaan, maar de belangrijkste vraag blijft staan:

Is het mogelijk om gelukkig te zijn voordat er iets gebeurt?

Sam Harris

Wandelrust

Landscape, as Wang Wei says, softens the sharp edges of isolation.
Don't just do something, sit there
And so I have, so I have,
the seasons curling around me like smoke,
Gone to the end of the earth and back without a sound.Charles Wright — A Short History of the Shadow

Charles Wright

You are a waste of age.Deze quote is niet echt van Keaton Patti, maar komt uit een waarschijnlijk door een robot geschreven filmscript.

Keaton Patti

Door te weigeren de trein te moeten halen, heb ik de ware waarde van elegantie en esthetiek in gedrag gevoeld, het gevoel controle te hebben over mijn tijd, mijn schema en mijn leven. Een trein missen is alleen pijnlijk als je er achteraan rent!

Nassim Taleb

En de Heere God had den mens geformeerd uit het stof der aarde, en in zijn neusgaten geblazen den adem des levens; alzo werd de mens tot een levende ziel.

Genesis 2:7

Er is naast via negativa een andere manier om een verslaving aan tijd op te lossen en dat is via nihil. Deze Latijnse term heb ik met behulp van Google Translate zelf bedacht en er de betekenis ‘geen weg’ of ‘de weg zonder weg’ aan gegeven. Het is niets doen.

Wanneer je veel dingen te doen hebt, gaat de tijd snel. Als je weinig dingen te doen hebt, gaat de tijd langzaam. Als je geen dingen te doen hebt, kun je jezelf van tijd verwijderen. Volgens Frédéric Gros maakt dagenlang wandelen bijvoorbeeld je leven langer. Haast en snelheid accelereren volgens hem de tijd, waardoor de tijd verkortFrédéric Gros — The Philosophy of Walking. Volgens econoom Paul Smeets van de Universiteit van Maastricht worden mensen het meest gelukkig van zelfgekozen activiteiten. Je hoeft je niet als Odysseus te laten vastbinden aan de mast om de lokroep van de Sirenen te kunnen weerstaan, maar je mag de metafoor best gebruiken.

Laten we ervan uitgaan dat de basis van het leven verveling is. Als we het besef van onze eigen sterfelijkheid (zie Albert Camus), eenzaamheid (zie Erich Fromm) en nietigheid (zie Carl Sagan) niet onder ogen willen zien, dan zijn we steeds op zoek naar iets anders, iets zodat we niet na hoeven te denken over deze drie ondraaglijkheden. Om verveling op te lossen zijn er legio mogelijkheden in de wereld. Vrijwel alle mogelijkheden zijn afleidingen. Het zijn opties. Het zijn vrijheden. Zonder een keuze te maken zorgt het onder ogen komen van deze afleidingen enkel voor angst. Aan de andere kant van verveling ligt focus, dat leidt tot geluk. Camus zou zeggen dat, als er geen betekenis is in het leven, je maar iets moet kiezen (we moeten volgens hem begrijpen dat Sisyphus, die zijn hele leven een steen de berg op rolt, gelukkig is met dit lot). Fromm en Sagan zouden je vertellen dat focus leidt tot liefde. Kierkegaard zou het hier mee eens zijn, door te stellen dat je maar één ding kunt willen en dat ene ding is het goede. Misschien dat Aristoteles z’n handtekening er ook wel onder zet.

Focus is diepte. Afleiding is oppervlakte. Het heet niet voor niets surfen. Onder een steen leven zou een compliment moeten zijn. Een bevestiging van een sterk karakter, van integriteit. ‘Vergeleken met het ideaal van werk als activiteit, impliceert vrije tijd (hier: leisure) (in de eerste plaats) een houding van inactiviteit, van innerlijke rust, van stilte; het betekent ‘niet druk zijn’, maar de dingen laten gebeuren,’ aldus Josef PieperJosef Pieper — Leisure: The Basis of Culture.

Maar hoe komen we dan tot die focus? Wanneer weten we wat de essentie is ons leven? Door niets te doen. Hoe meer je vermoed dat je geen tijd hebt om niets te doen, hoe meer je niets zou moeten doen. ‘Om erachter te komen wat werkelijk essentieel is, hebben we tijd nodig om na te denken, tijd om te kijken en te luisteren, toestemming om te spelen, wijsheid om te slapen en de discipline zeer selectieve criteria toe te passen op de keuzes die we maken’ schrijft Greg McKeownGreg McKeown — Essentialism: The Disciplined Pursuit of Less. Alles wat in een Chronoswereld als triviale activiteit kan worden gezien. ‘Momenten van crises (bieden) een uitgelezen kans op Kairos bij zijn lok te grijpen, want als de nood het hoogst is, dwingt de tijd je om hem te onderbreken en een kairotisch ogenblik te creëren, zodat de crisis bezworen kan worden,’ schrijft Joke Hermsen.Joke J. Hermsen — Kairos: een nieuwe bevlogenheid

Het is van belang om soms helemaal geen weg in te slaan, door stil te zitten en te reflecteren, zonder reden. Zonder in de moderne controverse van meditatie te stappen, waarbij het idee van loslaten (van tijd bijvoorbeeld) juist wordt opgeheven door het behalen van streaks, herinnerd door notificaties en upsells voor nieuwe soorten meditatie (met nieuwe doelen). Het beteugelen van afleiding kan alleen door te kiezen voor niets. Tussen opties A tot en met Z kiezen voor een optie buiten de menukaart om. Er zit geen einde aan deze geheime optie. Geen tijd. Geen waarde. Geen wisselkoers met iets anders.

Verbonden zijn met alles en iedereen laat de mogelijkheden tot contemplatie (vrije associatie, context zoeken) en meditatie (focus, concentratie) verdwijnen, tot je je verbinding verbreekt en de tijd verwijdert. Het is geen vehikel voor persoonlijke ontwikkeling, maar een methode voor zelfrealisatieSvend Brinkmann — The Joy of Missing Out: The Art of Self-Restraint in an Age of Excess. Het gaat niet om beter worden, maar om een goed mens zijn. Afleiding zorgt ervoor dat het verbeelde leven van onze dromen, hoop en wensen belangrijker wordt dan het leven dat we in werkelijkheid leven. Het niet kunnen bereiken van al die afleidingen zorgt voor angst, terwijl concentratie zorgt voor rust.

Door afleiding terzijde te leggen is er ruimte voor serendipiteit, of ‘de gave onverwacht iets goed te ontdekken’Robert Merton — The Travels and Adventures of Serendipity, ‘de verrassende waarneming van een onbekend gegeven, dat de aanleiding vormt voor de ontwikkeling van een nieuwe theorie’Joke J. Hermsen — Kairos: een nieuwe bevlogenheid. In afleiding zul je nooit originaliteit en creatie vinden. Inspiratie komt niet uit betaalde geplande inspiratiesessies. Het zit in stilte, focus, concentratie, meditatie, contemplatie, Kairos, otium, het goede, liefde en het niets. Maar gebruik het niet als instrument.

Onbewustzijn

We zijn met tijd goed geworden in meten, wegen en vergelijken, maar we zijn nog steeds slecht in het bepalen van de waarde van ietsSvend Brinkmann — Standpunten. Een goed voorbeeld daarvan is slaap. Slaaptekorten worden gemeten in uren, de effecten van slaaptekorten in geld. Smartphones worden gebruikt om uurtjes te tellen en slaappatronen te analyseren. Tijd is alweer een proxy voor iets anders. Als we iets meten in tijd, dan meten we automatisch de rest ook in tijd. Of overige tijd.

Laten we eerst nachtrust als instrument gebruiken. De autoriteit op het gebied van slaap, Matthew Walker, die er overigens ook uitziet alsof hij bijzonder goed slaapt, stelt dat er geen biologische functies zijn die geen baat hebben bij een goede nachtrust. Kortom, als je dan toch slaap als instrument wilt gebruiken, gebruik het dan als instrument voor je complete fysieke gedaante. Bovendien, stelt Walker, is creativiteit het meest wonderbaarlijke voordeel van slaap. ’Slaap biedt een nachtelijk theater waarin je hersenen verbindingen testen en leggen tussen enorme hoeveelheden informatie. Deze taak wordt volbracht met behulp van een bizar algoritme dat vooringenomen is in het zoeken naar de meest verre, niet voor de hand liggende associaties, als een achterwaartse Google-zoekopdracht,’Matthew Walker — Why We Sleep: The New Science of Sleep and Dreams zegt hij. Serendipiteit tijdens het snurken, zeg maar. De mooiste paradox die we uit zijn boek Why We Sleep kunnen halen is dat je niet kunt weten dat je slaaptekort hebt als je slaaptekort hebt. Je kunt niet stellen dat je met weinig slaap toekunt omdat je vermogen om zo te kunnen redeneren is aangetast door te weinig slaap.

De voornaamste reden waarom slaap dit deel van het boek besluit is omdat slaap als ultiem standpunt tegen tijd kan worden opgevoerd. Slaap is, wanneer je het niet meet of analyseert, een dagelijks terugkerende praktijk waarbij bewust wordt gekozen om het bewustzijn te verliezen. Als je wilt slapen, moet je doen alsof je slaapt totdat je slaapt. Dat is toch prachtig?

Mijn vermoeden is dat deze praktijk ons nog enigszins helpt herinneren aan periodes dat de klok niet belangrijk is en helpt om te begrijpen hoe niets doen werkt. Misschien moet je gewoon doen alsof je niets doet tot je niets aan het doen bent om de tijd te vergeten.

Hoofdstuk 4

Olifantenpaadjes

Vijg

Ficus is een plantengeslacht uit de moerbeifamilie. De naam Ficus kennen we vooral als kamerplant. Mensen hebben dan een ficus in huis en bedoelen daarmee één van de 750 soorten binnen het geslacht. Meestal betreft het een Ficus lyrata (vioolbladplant) of een Ficus elastica (rubberboom). De vruchten van bomen uit dit geslacht worden vijgen genoemd. De vijg die het populairst is als eetbare vrucht voor mensen, wordt dan ook domweg vijg genoemd. Het betreft de vrucht van de Ficus carica, genoemd naar de streek waar deze van nature voorkomt, in Klein-Azië of Anatolië. Het is het gebied waar het huidige Aziatische deel van Turkije ligt. Κᾱρίᾱ was de Oud-Griekse naam die is blijven hangen tot aan nu.

Eén van mijn verre voorvaderen liep een paar duizend jaar geleden in dat gebied rond. Kork, zo heette die voorouder, was een liefhebber van vijgen. Dat kwam goed uit, want die groeiden daar. We hebben het hier dus over de Ficus carica. De stam van Kork trok in het gebied rond. Ze waren nomaden, een type mens dat een vrij willekeurige manier van zich door een gebied verplaatsen heeft. Het lijkt impulsief, maar door jarenlange overlevering wist die stam eigenlijk best goed wanneer in welk seizoen er op welke plek dingen te halen waren. De stam was erg opportunistisch. Het waren geen migranten met een duidelijke reisroute. Integendeel, de kennis van de omgeving in de verschillende seizoenen was aanwezig, maar de precieze route niet.

Er was ook een sjamaan, die niet alleen de dokter was, maar ook door rituelen tot inzichten kon komen over de wereld, de omgeving, de planten en de dieren. Dat hielp die vroege mensen om te leren zich te kunnen verplaatsen in iets of iemand anders. Het was een fundamentele eigenschap, die steeds belangrijker werd. De sjamaan kon, bijvoorbeeld door ritmisch trommelen, lang vasten, afzondering en het nemen van hallucinerende middelen, een andere staat van bewustzijn creëren en zo tot inzichten komen. Het zorgde voor kennis en wijsheid over elkaar, zichzelf en de wereld. Van impulsen naar intuïtie en van reflexen naar reflectie.

In de tijd van Kork was er nog gewoon een groen reisadvies, dus trok de stam regelmatig over de huidige grens tussen Turkije en Syrië. Het was er goed toeven in de streek en antropologen en archeologen zouden er later achter komen dat dit gebied onderdeel zou zijn van de ‘vruchtbare halve maan’, een streek in het Midden-Oosten waarin voor het eerst landbouw bedreven zou worden, wat de aanzet zou geven tot een paar bijzondere ontwikkelingen binnen de mensheid. Daar komen we straks op.

Voor Kork was de wereld tegelijk simpel als onbegrijpelijk. De stam was het belangrijkste, maar ze was er zich ook van bewust dat er andere stammen waren. Die kwamen ze zo nu en dan tegen. Soms werd het knokken maar meestal werd er gewoon vriendelijk gedaan. Voor deze interactie tussen stammen waren er een aantal rituelen bedacht. Manieren om aan elkaar te bewijzen dat de intenties vriendelijk waren. Manieren om als mens te proberen zich te verplaatsen in de ander. Eén van die rituelen was het schudden van handen. Daarmee kon je aan een vreemde laten zien dat je geen wapens droeg, je kon ermee aangeven dat je iemand je laat aanraken en daarmee veiligheid creëren en bovendien kon je zo, letterlijk, aanvoelen wat de sfeer is, door spanning, temperatuur en vochtigheid van iemands hand te registreren.

Andere stammen waren een bijzonder fenomeen in het leven van Kork en haar stam. Enerzijds werd ermee gehandeld en vriendelijkheden uitgewisseld. Aan de andere kant waren deze anderen een gevaar. Ze konden namelijk stamleden ontvoeren, doden, verwonden en verleiden om de overstap te maken. Het is ook in deze periode dat er mythes zijn ontstaan over anderen, over gevaren die buiten de groep liggen. Over het kwaad van het verlaten van de stam. En zo ontstonden er ook weer nieuwe rituelen, met name rituelen waarin pijn en angst moesten worden doorstaan om de toewijding aan de stam mee te bewijzen.

Over het algemeen was het leven nog best simpel. Er was een (mannelijke) hemelgod tussen de sterren, er was een (vrouwelijke) god van de aarde en de vruchtbaarheid, er waren nog een trosje andere goden en er waren anderen. Verder was het vooral zaak om voldoende eten te krijgen, veilig te blijven en het voortbestaan van de stam veilig te stellen. Maar ook daar waren deze mensen zich niet van bewust. Ze deden maar wat. Ze waren daar. Ze leefden met, in, van en soms tegen de natuur. Steeds wanneer het warmer werd, waren ze op de ene plek, en als het kouder werd, waren ze op een andere plek. Niet steeds exact hetzelfde, maar ze wisten wel in welk seizoen ze welke gebieden moesten bezoeken. Ze liepen wilde dieren achterna, en wisten wanneer vruchten rijp waren. Op belangrijke punten kerfden ze in boomstammen en legden ze stenen op een stapel om zichzelf de weg te wijzen. Ze kapten zichzelf door struiken om de snelste weg te nemen. En ze legden stenen in de rivier om over te kunnen steken. En als de rivier buiten haar oevers was getreden, dan was daar meestal een goddelijke reden voor, maar waren de doelen niet anders: in leven blijven.

Kork was in de stam verantwoordelijk voor twee dingen: de afwas en vijgenjam. Dat had ze goed geregeld want er was nog geen servies en bestek uitgevonden. De vijgenjam van Kork was een favoriet in de stam. Hoewel het recept simpel was—je verwarmt rijpe vijgen met wat honing en liet het dan afkoelen—was het een belangrijk onderdeel van het succes van de stam. Zo nu en dan kwamen ze wat andere mensen tegen en ruilden ze wat vijgenjam, bijvoorbeeld tegen gedroogde vis, dadels of vlees.

Kork liep (letterlijk) al een tijdje mee met de stam. Ze was verantwoordelijk voor het vinden van de beste vijgen op het juiste moment. Dat lukte aardig goed. Ze wist waar de vijgenbomen stonden en wanneer ze vruchten droegen. Dan had ze een boom gevonden en kon die leeggeplukt worden. Een feestmaal voor de hele stam en dan ook nog heel veel extra vijgen om te drogen, later op te eten of te ruilen met andere stammen.

Op een dag zat Kork in de schaduw van een vijgenboom wat voor zich uit te staren. ‘Bijzonder’, dacht ze, ‘dat er vijgenbomen zijn maar ook heel veel andere bomen. Bomen zonder vijgen, zonder vruchten, bomen waar we niets aan hebben. Ja, we zouden een kano kunnen maken van die bomen, maar wat is er nou aan de overkant van het water te doen? Hier is genoeg. Dus laat maar zitten. Het is ook best vervelend dat we steeds naar een nieuwe vijgenboom moeten lopen als we alle vruchten hebben geplukt van deze. Ik wil best 10.000 stappen op een dag zetten hoor, daar niet van, maar het zou handiger zijn als hier gewoon superveel vijgenbomen stonden zodat we altijd genoeg vijgen zouden hebben.’

Kork keek voor zich uit en begon te fantaseren. ‘Die overbodige boom weg, dat hoge gras ook, hier een vijgenboom, daar een vijgenboom, verderop nog meer.’ Ze brak wat vijgentakken af en drukte ze in de grond, als een soort piketpaaltjes. Om datgene wat ze in haar hoofd had in de echte wereld te zien. ‘Ja, dat zou toch mooi zijn. Als er nog een paar vijgenbomen stonden.’ Die middag deed Kork een dutje en droomde ze over een vijgenbos. Een bos met alleen maar vijgenbomen. Een bos zo groot, dat het niet meer nodig was om de hele tijd rond te lopen op zoek naar rijpe vijgen, maar gewoon kon wachten tot alles in één keer rijp was, op één plek.

De volgende dag trok de stam verder. Kork voorop. Langs vijgenbomen, langs vijvers waar eenden werden gevangen, langs rivieren waar werd gevist, langs een knollenveld en door een enorme lap woestijn wat altijd een beetje vervelend was. Zand in je schoenen. Het werd koud en het werd weer warm en precies een jaar later kwamen Kork en haar stam weer terug bij de favoriete vijgenboom en daar zag ze het mooie plekje waar ze dat dutje had gedaan en die mooie droom had gehad. Ze dacht ook weer aan mogelijkheden van deze plek. Hoe mooi het zou zijn als er meer vijgenbomen stonden zodat ze daar een flinke voorraad konden aanleggen. En wat bleek? Die demonstratief in de grond geprikte vijgentakken die de verbeelding van Kork moesten weergeven stonden er nog steeds! Ze waren gegroeid. Er groeiden zelfs vijgen aan sommige van die demonstratief en plotseling geplante vijgentakken!

Dit veranderde alles. Zonder dat Kork het wist had ze landbouw bedacht (en stengelstekken trouwens). Ze was erin geslaagd om haar verbeelding van efficiëntie om te zetten in iets tastbaars. Er stonden nu maar liefst 28 vijgenbomen waar er eerst maar eentje stond. Weliswaar niet allemaal even groot, maar Kork zag de potentie. Ze kon zich inbeelden dat de takken bij het volgende bezoek, als moeder natuur het wilde, nog meer waren gegroeid en nog meer vijgen zouden dragen. Dit werd zo de beste vijgenplek. Een plek om op tijd terug te keren om andere stammen (en dieren) te slim af te zijn. Kork had op haar manier de natuur getemd. Dit moest worden gekoesterd.

Kork besloot daarom gras te verbranden, wat bomen te kappen om schaduw weg te nemen, wat water uit de rivier te halen en bij de vijgentakken te gieten en nog maar eens een offer te brengen aan de god van vruchtbaarheid. Er werd overlegd en besloten om zeer snel weer terug te keren naar deze plek.

Lang verhaal kort, dit ging ieder jaar zo door tot er een enorm vijgenbos was, die stam daar het hele jaar bleef, een hekje bouwde om wilde dieren tegen te houden en landbouw was geboren. Het was het begin van een nieuwe periode. En het kwam allemaal door Kork. Maar er was wel opeens een enorm vijgenoverschot en dat kwam die hele stam de neus uit.

Geit

Capra is een zoogdierengeslacht uit de familie Bovidae, of holhoornigen. Capra betekent eigenlijk gewoon geit, het mythische wezen chupacabra betekent geitenzuiger en Chupa Chups betekent…

Capra aegagrus is de Latijnse naam voor de bezoargeit, een soort die voorkomt in het Midden-Oosten, van Turkije tot in Pakistan en van Armenië tot in Irak. Bezoar is een term voor een maagsteen, die vaak werd gevonden in de magen van deze geit, die in het Engels simpelweg wild goat wordt genoemd, wilde geit. Gemakkelijker te onthouden.

In dezelfde periode als toen Kork een vijgenbosje had geplant, liep er in die regio nog een stam rond. Deze stam had het gemunt op die wilde geiten. Ze waren talrijk en nogal goede dieren om te gebruiken voor allerlei doeleinden. Allereerst was er geitenvlees, dat een mooie bron van proteïne was, maar in die tijd wist nog niemand iets over macronutriënten. Dan was er geitenwol, dat werd gebruikt om sokken van te maken. Zenuwen en botten werden gebruikt voor wapens, melk voor eiwitshakes, mest als brandstof en hoorns voor ornamenten op schoorsteenmantels en toetershttps://www.thoughtco.com/the-domestication-history-of-goats-170661. Kortom, van kop tot staart een duurzame keuze voor deze stam. Naast wilde geiten, hadden ze het overigens ook gemunt op andere zoogdieren, wilde koeien, schildpadden, muizen, hazen, vossen en gazellenhttps://www.ncbi.nlm.nih.gov/pmc/articles/PMC7505476/.

Een prominent lid van de stam heette Merel. Ze was vernoemd naar een vogel met een voorkeur voor het struweel, oftewel het struikgewas. Merel was namelijk klein van postuur en kon zich gemakkelijk voortbewegen door dit type vegetatie. Omdat ze dit zo goed kon, was ze ook verantwoordelijk voor de vangst van geiten, die zich bij voorkeur ophielden in hetzelfde gebied. Dat was niet altijd even makkelijk want mannetjesgeiten verdedigden hun kudde vrij agressief, waardoor jachtpartijen vaak door meerdere mensen werden ondernomen, Merel voorop. Soms doodden ze een moedergeit en bleef het lam verweesd achter. Dat hulpeloze wezen was gemakkelijk te vangen en werd dan meestal ook gebarbecued, maar Merel had ontdekt dat je zo’n geit ook gewoon kon laten leven, een tijdje kon laten eten, en dán kon doden. Zo had je meer vlees, meer huid, meer botten en meer wol. Deze strategie scheelde gevaarlijk jachtwerk en kostte eigenlijk alleen maar tijd. Iets wat toen volop aanwezig was. Ja, soms kon een leeuw of een luipaard je geit opeten, maar door wat hekjes te bouwen, vuren te maken en goed op te letten, kon je dit doorgaans voorkomen.

Merel had op een zeker moment zo veel weesgeiten bij elkaar verzameld, dat je kon spreken van een nieuwe kudde. Veel van die geiten werden volwassen, kregen nieuwe lammeren en zo groeide de kudde, die onder het oog van Merel opgroeiden en bij elkaar werden gehouden. Jagen op geiten was niet meer nodig. Zo lang er niet te veel leeuwen, droogtes, ziektes en hongersnoden langskwamen, was dit een mooi duurzaam alternatief.

Merel werd in de regio langzaam maar zeker bekend als het geitenvrouwtje. Met haar was het altijd prima handelen. Als je zin had in geitenkebabs of een nieuwe toeter wilde maken, en je had zelf wat waardevols te bieden, dan kon je dat met haar ruilen. Dat was ook goed nieuws voor Kork, die zeer regelmatig haar vijgenjam ruilde tegen een geit. Zo kon Merel geitenbout met vijgenjam eten maar Kork ook. Soms aten ze het samen.

Maar er ontstond wel een probleem. Want het enige wat Merel te bieden was, waren geitengerelateerde producten. Het enige wat Kork te bieden had, was vijgenjam en zo nu en dan een gedroogde vijg. En het was ook niet handig dat ze elkaar zo weinig zagen. Dat je maar van het toeval afhankelijk moest zijn om een ruildeal te maken. Soms bleef Kork zitten met een vijgenjamvoorraad die over datum ging. Soms kwam het geitenvlees Merel de neus uit.

Er was een nieuw probleem ontstaan. Zowel Kork als Merel dacht dat ze een probleem van schaarste en gevaar had opgelost. Ze waren lekker non-conform, bedachten iets wat daarvoor nog nooit iemand had bedacht, waren iets veel efficiënter gaan doen, hadden meer tijd voor andere dingen, maar er leken alleen maar nieuwe problemen bij te komen. Ze besloten daarom een brainstormsessie in te plannen onder de grote vijgenboom, zes dagen na de eerstvolgende volle maan. Daar kwam een bijzonder idee uit.

Markt

Een markt. Dat is wat ze hadden bedacht. Natuurlijk. Zo simpel. Een plek waar ze allebei met hun overproductie naar toe gingen om daar dingen te ruilen. Wel zo eerlijk. Dan hoefde de één niet al z’n vijgenjam helemaal naar de geitenboerderij te verslepen en de ander niet met alle geiten naar het vijgenbos. Een bijkomend voordeel was het natuurlijk wanneer er een verdwaalde reiziger met bijvoorbeeld een zak gedroogde vis, een stapeltje slagtanden of een dozijn pizzabodems langs kwam. Nog iets om mee te ruilen.

Dus die markt was vanaf het begin een supergoed idee. Het werd generatie na generatie dé plek om als producent van je speciale product naar toe te gaan en te ruilen met aanbieders van andere producten. Het vergde wel wat strategische en tactische planning, want je moest goed opletten op de houdbaarheid van je goederen, de mate waarin die goederen te verslepen waren, de wisselkoersen (Hoeveel geit is een vijg en waarom? En hoeveel geit is een garnaal? En is dan ook precies evenveel garnaal een vijg?) en met hoeveel producten je de rest van het jaar door kon komen. Zo langzamerhand was er in deze regio nog nauwelijks iemand die wist hoe je gewoon een beetje door de omgeving kon banjeren en gebruik kon maken van die omgeving om in je levensonderhoud te voorzien. De meeste mensen waren specialist geworden. Die konden één ding heel erg goed. De verre nakomelingen van Kork waren alleen nog maar goed in het verbouwen van vijgen. Niet eens meer van het maken van vijgenjam. Laats staan van het naar de markt brengen van al die rotzooi. Daar hadden ze een mannetje voor. Een vijgenplukmannetje, een vijgenvervoermannetje, een vijgenjammannetje en een vijgenpotjesvuller.

Ze hadden nog twee mannetjes. Bart en Mark Brand. Of het broers waren weten we niet meer, maar ze vonden zelf van niet, ook al leken ze op elkaar, maakten ze elkaars zinnen af en hadden ze vaak hetzelfde petje op. En ze hadden dezelfde achternaam. Bart en Mark hadden zich niet gespecialiseerd in het verbouwen van groenten of fruit, of het houden van dieren, maar in het vermarkten van producten. Ze waren goed op de hoogte van de lokale producten en hun vermogens, en wisten daardoor ook goed wanneer wat rijp en in overschot was en wanneer iets schaars was. Ze maakten gebruik van een menselijk verlangen om schaarse dingen extra leuk te vinden. Later zouden mensen dit verlangen een leuk acroniem van vier letters geven.

Bart en Mark waren zelfs zó goed op de hoogte dat ze soms ook net deden alsof iets schaars wat, zodat er meer vraag was en er betere wisselkoersen konden worden gerekend. Die schaarste werd dan kunstmatig in stand gehouden door voorraden aan te houden of gewoon door het geven van valse informatie. Daarnaast was het vooral Mark die er een ster in was om het verlangen in bepaalde producten bij mensen op te wekken. Dan hield hij een zielig of juist geweldig verhaal over een product waarvan de mensen de dag ervoor niet eens wisten dat het bestond. En de volgende dag wilden ze het maar wat graag hebben. Vaak speelde Mark dan in op wat basiseigenschappen van mensen. Niet alleen die drang om tot actie over te gaan bij schaarste, maar ook deed hij extra aardig en deelde hij samples uit om mensen te overtuigen van een product. Mark wist dat de mensen dan zo het gevoel zouden krijgen hem een dienst te verlenen. En zo zouden ze dus eerder een geit bij hem kopen. Een geit die door dit gedrag van Mark alleen maar meer waard was geworden, terwijl het dezelfde geit was als voorheen. Maar geitenhouders waren er maar wat blij mee. Zo kregen ze meer spullen voor hun geit.

Er was zelfs een situatie dat Bart en Mark voor de ene geitenhouder werkten en er een ander duo, Bert en Mike, voor een andere geitenhouder dezelfde diensten verleenden. Op deze manier werd de waarde van alle geiten veel hoger, terwijl die prijs zeker was gedaald als Bart, Mark, Bert en Mike wat anders gingen doen met hun leven. Maar omdat geen van deze vierletterige lieden voornemens was om de activiteiten te staken, bleef de prijs hoog en de overtuigingsactiviteiten bestaan. Sterker nog: deze business leek lucratief en deze werkzaamheden werden meer en meer gedaan. Overal in de regio, en ver daarbuiten, verschenen er duo’s, inmiddels ook met meer of minder dan vier letters in hun naam, of in andere groepsgrootte’s, vaak enkelingen, soms vrouwen, met dit soort werk. Ze droegen eigenlijk helemaal niets bij aan de wereld, maar hielden elkaars activiteiten in stand. Vele jaren later was iedereen Mark en Bart Brand al vergeten maar leefden hun namen voort in onzinnige activiteiten die tot op heden nog steeds bestaan en zelfs alomtegenwoordig zijn ieders leven, zowel als consument als producent: branding, marketing en bartering. Aan die laatste zou snel gepoogd een einde te worden gemaakt.

Zout

De markt was een fantastische plek. Mensen handelden er hun eigen en andermans spullen en raakten zo in contact met andere mensen, groepen, culturen, producten en gebruiken. Door deze kruisbestuiving ontstonden er nieuwe gedachten, ideeën, beroepen, gebruiken, religies, roddels, verhalen en culturen. Het was een flink verschil met voorheen. Het aantal interacties nam enorm toe. Dit zorgde enerzijds voor stress maar aan de andere kant ook voor rust. Je kon je specialiseren en je toeleggen op één activiteit en dan op gezette tijden de vruchten van je arbeid verhandelen op de markt voor al je overige benodigdheden. Specialisatie en handel zorgden er op deze manier voor dat chronische zorgen over overleven steeds minder werden. Het nadeel van een dergelijke maatschappij van specialisten was dat natuurrampen zoals droogte en insectenplagen een enorme impact hadden op het voortbestaan van individuen en groepen. Het uitblijven van de regens was catastrofaal voor boeren die een stukje land hadden geclaimd en afhankelijk waren van de plek en hun gewassen, die nu niet groeiden. Deze mensen stierven van de honger. Hun buren ook. En hun buren.

Specialisatie zorgde voor hogere productie en overschotten in goede tijden, maar extreme chaos in slechte tijden. De uitersten werden vergroot, waar jager-verzamelaars zich beter konden aanpassen aan hun veranderende omgeving en juist verder konden trekken als een streek droog, juist nat of anderszins vijandig werd. Akkerbouwers en veehouders gingen all-in op een specifieke activiteit, met een grote kans op een mooi overschot en een kleine kans op een enorm pijnlijke dood. Chronische stress maakte plaats voor zo nu en dan acute stress.

Bovendien was het een enorm gedoe om de hele tijd je complete kudde geiten mee te nemen naar de kroeg omdat je alleen bier af kon rekenen met geit. Misschien accepteerde de barman ook wel vijg, maar als je alleen geiten had, was dat nogal onhandig. Of je had eerst geiten moeten ruilen tegen vijgen en dan kon je daarna bier kopen met vijgen. Dat was wat handiger, maar nog steeds een enorm gedoe. Vooral ook omdat je zo de hele dag door aan het berekenen was wat iets nou precies zou kosten. En soms had de barman echt wel genoeg vijgen en wilde hij liever betaald worden in blokfluiten. Of gevulde koeken.

Er was echter één ding waar niemand zonder kon dat niet overal uit de lucht kwam vallen of overal uit de grond te trekken was. Dat was zout. Ieder mens had en heeft zout nodig om in leven te blijven. Dat wisten de vroege voorouders al, bewust en onbewust. Dan vonden ze een zoutbron en likten ze aan een zoute steen. Of ze handelden met stammen die in de buurt van de zee woonden en gebruikten hun zoute en gezouten producten.

Zout was een universele behoefte. Dat had iedereen nodig. En dat was handig omdat er dan ook een waarde voor zout kon worden afgesproken. Beter nog: alle andere producten konden worden bepaald in de hoeveelheid zout. Een dozijn geiten was dan bijvoorbeeld een emmer zout waard. En zesduizend vijgen ook. Dat maakte het wisselen van producten met elkaar ook weer makkelijker. En het werd ook wat simpeler bier afrekenen. Nu hoefde iedere herder niet meer met al z’n geiten op de dansvloer te staan, maar konden ze gewoon een zakje zout meenemen voor een paar knotskoude vaasjes. De barman had de bezemkast aan het eind van de avond vol met zout staan en wist dan ook waar hij de volgende dag zijn zout aan kon besteden. Een paar nieuwe fusten borrelnootjes bijvoorbeeld. Wat hij overhield besteedde hij aan luxeproducten of sloeg hij op.

Omdat er niet overal op de wereld even gemakkelijk aan zout te komen was, ontstonden er prijsverschillen. Dan was iets in de binnenlanden van het huidige Iran bijvoorbeeld best duur, terwijl het aan zee in het huidige Syrië relatief goedkoop was. Vroege handelaren snapten dit al heel snel en wisten goed de prijzen in zout van verschillende producten in de regio. Het loonde voor heen om spullen van hot naar her te slepen en andersom. Dan ging er bijvoorbeeld een zoutkaravaan van zee naar het binnenland en ging er een karavaan met kleurstof, goud, ivoor of telefoonhoesjes weer terug.

Het werd een iets complexere wereld. Waar jager-verzamelaars maar een beetje rondtrokken, zonder al te veel spullen, op basis van seizoenen en biogeografie, was er nu een wereld ontstaan waar mensen op bepaalde plekken samenkwamen om te handelen. En tussen deze plekken zorgden handelaren voor stromen van waren en waarde. Op de rug van deze karavanen verspreiden zich ook ideeën, verhalen en nieuws. En op plekken waar veel handelaren kwamen begon het enorm te krioelen met allerlei verschillende mensen. En weer talloze nieuwe problemen.

Polis

Je neemt [het] bij het wonen in een stad als vanzelfsprekend aan. Het is de fundamentele vooronderstelling van beschaving. Je hangt rond met vreemden! Veel van hen!>John Vervaeke — Ep 1 - Awakening from the meaning crisis - Introduction

John Vervaeke

De ware grondlegger van de burgerlijke maatschappij, dat was hij die als eerste een stuk grond omheinde, zich verstoutte te zeggen: ‘Dit is van mij’, en onnozelaars trof die hem geloofden.Quote gegapt uit het boek De grote vlucht inwaarts van Thijs Lijster

Jean-Jacques Rousseau

Toen de waarde van spullen niet meer werd gemeten in de spullen zelf, maar in zout, kwam er stront aan de knikker. Dat werd nog erger toen mensen zout als algemeen ruilmiddel weer gingen vervangen door goud. Dat was namelijk nog beter te verplaatsen omdat de waarde in grammen veel hoger was dan die van zout. Nu hoefde je nooit meer emmers zout mee naar de kroeg te nemen, maar kon je een buideltje goudstukken aan je riem binden. Goud was bovendien zeer slecht na te maken en zodoende waren er weinig paljassen die de boel konden bedonderen met nepgoud. Goud was een nog betere universele tegoedbon dan zoutMichael J. Sandel — What money can’t buy.

De specifieke stront die er aan de knikker kwam, had juist met het succes van goud te maken. De draagbaarheid en verplaatsbaarheid maakte dat je nu veel gemakkelijker iets heel waardevols van iemand kon jatten. Er was bovendien een extra reden om de boel te jatten omdat je het niet zelf kon creëren, vinden of verbouwen. Waar het eerder nogal wat logistieke planning en uitvoering vereiste om iemands vijgenvoorraad te stelen, kon je nu gewoon wachten tot de vijgenboer zijn oogst had verkocht en de waarde van de oogst in goud uit z’n handen grissen. Voor het jatten van een gehele vijgenoogst had je een paar opleggers nodig. Voor het jatten van een zakje goud slechts een snelle armbeweging en iets meer sprinttalent dan het slachtoffer.

Het was overigens niet zo dat alle samenlevende mensen samen een lager moreel besef hadden gekregen, maar gelegenheid maakte de dief, zeg maar. Je raapt wel een tientje van de grond, maar als je ergens voor tien euro aan kamillebloemen ziet staan, ga je die niet per se stante pede staan oogsten, drogen en verkopen in een leuke verpakking in je webshop met allemaal leuke roze pastelkleuren.

Er was overigens al snel een oplossing gevonden voor het beheren van goud. Dat was dezelfde oplossing als duizenden jaren eerder. Er waren centrale plekken waarin mensen hun overschot aan waarde konden opslaan, waar het werd bewaakt en beheerd. Die plekken waren banken.

Op zo’n centrale plek dromden allerhande mensen samen. De markt bevond zich er immers ook en daardoor weer allerlei koopmannen, die er dichtbij gingen wonen. Er waren steeds meer mensen die niet zelfvoorzienend waren, maar in hun levensonderhoud konden voorzien door te handelen met hun zelfgemaakte of aangekochte koopwaar. Er waren zelfs mensen die helemaal niets meer te maken hadden met het maken of verhandelen van spulletjes. Die mensen handelden in informatie en ideeën. Of het waren marketeers, die handelden in sterke verhalen en zorgvuldig apart verpakt en op maat gemaakte biologische en duurzame gebakken lucht.

Op zo’n plek waar je te maken krijgt met allerlei soorten mensen die je niet allemaal persoonlijk kent, is het handig om afspraken over het samenleven te maken. Soms was er een despotisch heerser, die het allemaal in z’n eentje bepaalde, maar in veel gevallen waren er andere samenlevingsvormen en -contracten. Dan was er bijvoorbeeld een groepje mensen die samen het bestuur deed, of konden alle inwoners kiezen wie ze het liefste lieten besturen. Meestal gebeurde dat best eerlijk. En in veel gevallen ging dat zelfs vanzelf. Want overal afspraken voor maken was natuurlijk veel te veel werk.

In het oude Griekenland werd zo’n samenkomst van mensen en spulletjes een polis genoemd. Een polis was zowel een plek als een samenlevingsvorm, waarbij er werd gestreefd naar autonomie in de vorm van bestuur en zeggenschap. De polis had vaak ook het doel om autarkisch te zijn (auto-arkein, zelf-voldoende zijn) en dus te kunnen voorzien in alle spulletjes die de polis nodig had. Dit lukte natuurlijk voor geen meter, en dus moest er gehandeld worden met andere polissen. Vaak werd die handel bedreven vanuit de polis, als geheel zeg maar. Die schaalvergroting van handel was handig om grote partijen te verschepen en om de beste prijs te krijgen. Bovendien kwamen mensen erachter dat ze in veel gevallen samen sterk stonden. Het maakte ook weer wat handen vrij om te filosoferen of ter leering ende vermaeck te gaan speerwerpen.

Zo’n polis had volgens onze vriend Aristoteles tegengestelde belangen met de oikos, oftewel het huishouden van een familie met eventueel wat aanverwante lieden zoals slaven, weeskinderen en vrouwen. De polis had het beste voor met de polis en de oikos had het beste voor met de oikos. Maar omdat de oikos onderdeel was van de polis, werd er een mooie interne tegenstelling gecreëerd. Want wanneer waren welke wetten waardevol? En wiens wil werd wet?

De polis werd vaak bestuurd door een groepje vermogende mannen. Vrouwen hadden immers niet echt rechten en de talrijke slaven evenmin. Deze mannen hadden in theorie het beste met iedereen voor. De vergaderingen over wat het beste voor iedereen was, werden politiek genoemd. Dan werd er beleid gemaakt die werd vastgelegd in wetten en contracten. Dat werd dan weer, handig, een polis genoemd. De polis (nu weer de samenlevingsvorm) creëerde bovendien een monopolie op geweld. Je mocht iemand anders niet zomaar op z’n bek slaan, maar de ordehandhavers van de polis, de politie (ook van: polis), mocht dat wel. Iedereen vond het prima, want dit was op dat moment de beste samenlevingsvorm. Althans, volgens de mensen die deze samenlevingsvorm prima vonden dan.

Het werd belangrijk om na te denken over hoe je goed kon samenleven met andere mensen, die je in steeds toenemende mate niet meer persoonlijk kende. Dat was toch eigenlijk wel bijzonder. Dat je op een plek samen kunt leven met wildvreemden en je er bij iedereen van uit kunt en moet gaan dat je niet in je rug gestoken, beroofd of anderszins van je soevereiniteit werd bestolen. Tot op heden lukt dat nog steeds best aardig, maar het is wel een constante inspanning.

Er waren namelijk heus wel kwibussen met kwaad in de zin op het toneel verschenen. Deze ontregelaars noemen we economen. Aristoteles stelde de oikos nog qua belangen tegenover de polis. Het woord economie is ervan afgeleid. Economen (van oikos-nomos, huis-wetten) hadden vervolgens bedacht dat de wereld eigenlijk het beste vanuit een kostenbatenoverweging benaderd kon worden. Aangezien er geld was bedacht als universeel ruilmiddel, was immers ook alles te koop. En, zo was de aanname, ieder mens wist voor zichzelf dondersgoed te beoordelen wat de kosten en baten van een eventuele aankoop (of de keuze voor iets behouden) waren. Daarom, beredeneerden economen, was iedere transactie dan ook een goede transactie. Zowel voor de koper, die alles goed had overwogen, als voor de verkoper, die hetzelfde had gedaan. Zolang er geen dwang aan te pas was gekomen, was de transactie valide, waren zowel koper als verkoper tevreden en was de wereld dus beter.

Voor economen (en marketeers, uiteraard) was de samenleving niets anders dan een markt. Volgens hen was de markt (met op dat moment het algemeen geaccepteerde tegoedbonnensysteem van goud) het beste toedelingsmechanisme. Het belang van het huis, de spulletjesoverweging van de man eigenlijk, stond voor hen voorop. Daar was heus wat voor te zeggen—mensen gingen immers voornamelijk samenleven om dingen te verhandelen (en deden dat inmiddels met geld), maar de ontstane gemeenschappen, polissen, steden, streken en landen zorgden voor veel meer dan het tegen een vergoeding ruilen van spullen.

Het zou wel even duren voordat mensen daar achter kwamen. En bovendien zorgde het ontstaan van economie natuurlijk niet direct voor het verdwijnen van autonomie. Maar waarom eigenlijk niet?

Rijk

De rijkdom van de mens is evenredig aan het aantal dingen waar hij buiten kan.

Henry David Thoreau

Arm zijn is niet te weinig hebben, het is meer willen.

Seneca

Je bent rijk als je niets mist.Frédéric Gros — A Philosophy of Walking

Frédéric Gros

Het doel, altijd, is meer—meer vrienden, meer fans, meer volgers, daarom is er een markt ontstaan voor die dingen.Astra Taylor — The People's Platform: Taking Back Power and Culture in the Digital Age

Astra Taylor

Het duurde meer dan anderhalf miljoen jaar voordat modern-mensachtige mensen zich zo’n beetje over de gehele wereld hadden verspreid vanuit Afrika. In iedere hoek van de aardbol hadden zich nu, in verschillende samenstellingen en omvang, volkeren gevestigd. Niet dat de wereld uitpuilde van de mensen, maar ze zaten wel zo’n beetje overal. In het ijs van Groenland en Noord-Canada, in zo’n beetje ieder berggebied, om en nabij iedere woestijn, in ieder regenwoud en op bijna elk eiland. Steeds meer plekjes waren ingenomen maar er waren ook nog steeds heel veel plekjes vrij.

Zo’n 1000 jaar geleden waren er ongeveer 250 miljoen mensen op aarde. Dat aantal was precies genoeg voor die groepen mensen om bij tijd en wijlen flink met elkaar te knokken, maar tegelijkertijd elkaar nog steeds voornamelijk met rust te laten. Buren wisten van elkaar, en van elkaars buren, maar de gemiddelde Javaan wist niets van de gemiddelde Mexicaan. En dat terwijl handel tussen die twee streken in theorie mogelijk was. Javanen handelden met Chinezen, Chinezen met Arabieren, Arabieren met Russen, Russen met Vikingen en Vikingen bezochten Noord-Amerika, waar ook weer levendige handelsroutes bestonden helemaal via Mexico naar Midden-Amerika.Valerie Hansen — The Year 1000

De manier van leven begon overal op de wereld een beetje te veranderen. Over het algemeen deden mensen overal hetzelfde: zorgen dat er genoeg eten was voor iedereen. En wanneer er overschotten ontstonden, dan hadden mensen handen vrij om andere dingen te doen. Vaak resulteerde dat in de behoefte om nog meer dingen te consumeren. Dat kon voedsel zijn, maar vaak ook andere producten. Waar voorheen iedereen produceerde en dat dan allemaal zelf (of in groepsverband) consumeerde, kwamen productie en consumptie nu steeds meer los van elkaar te liggen. Productie en consumptie raakten verder uit elkaar. Zowel in ruimte als in tijd.

Slimme lieden waren er ook achter gekomen dat je, met behulp van geld, helemaal niet meer hoefde te produceren. Daar kon je andere mensen voor inzetten. Dan kon je vervolgens alleen nog maar consumeren. Dat was toch wel het fijnste.

Consumptie werd aangewakkerd door interesse in het onbekende. En vice versa trouwens. Door het uit elkaar trekken van productie en consumptie en door schaalvergroting, konden mensen steeds beter in hun behoeften voorzien. Er waren meer overschotten en daardoor minder zorgen over het voortbestaan van individuen. Met als resultaat: meer mensen. En steeds sneller steeds meer mensen.

Die bevolkingsgroei zorgde voor meer connecties tussen verschillende groepen over de wereld. Mensen voelden zich toen, net als nu, ook bijzonder belangrijk wanneer ze spulletjes bezaten die zeldzaam waren. En spulletjes van ver waren doorgaans zeldzaam. Die werden dan voor veel geld verkocht aan mensen die het er voor over hadden om dat vele geld te betalen om luxegoederen te bezitten, waar ze dan weer tof mee konden doen tegenover mensen in hun eigen groepje.

Deze basisbehoefte aan meer en zeldzamer spulletjes zorgde alleen maar voor meer wereldhandel. In die tijd, zo rond het jaar 1000, waren veel volkeren een beetje aan elkaar gewaagd. Dan vocht een groep mensen met een andere groep en won de ene, maar werd een paar jaar later alles weer terugveroverd. Dan weer ontstond er een enorm rijk, dan weer snel uiteenviel. Hier en daar leefden wel dezelfde groepen mensen voor langere tijd, maar het was nogal een komen en gaan van heersers, regeringen en bestuursvormen.

Het is de vraag of je het zo kunt beschrijven, maar zo bleef de wereld een beetje in balans. Er waren wel veroveraars en veroverden, maar er waren niet zeer grote verschillen over zeer grote delen van de tijd. Je zou je kunnen afvragen of het ook domweg onnodig was om enorm agressief andere plekken en volkeren te gaan bezetten: er was, in principeIn theorie en in de praktijk, toen al en nu ook., genoeg voor iedereen. Het hoopje mensen dat op de aarde leefde in die tijd, had samen genoeg met wat er was.Ik wil de enorme slagvelden met ongeëvenaard persoonlijk leed niet bagatelliseren, maar in vergelijking met opeenvolgende dynamieken anno het derde millennium was er niet zo veel aan de hand.

Toch had de scheiding van productie en consumptie, samen met het gebruik van een proxy (goud en geld) voor waarde, ervoor gezorgd dat er een weg zonder einde was ingeslagen. Steeds vaker kwamen er nieuwe producten van ver op de markt. Allemaal bijzonder en zeldzaam. Tot ze de markt langzaamaan overspoelden (en handelaren enorm ‘rijk’ maakten) en er weer op zoek gegaan moest worden naar andere zeldzame producten. Dat kon voor altijd zo doorgaan. De verzameldrang van de mens kende geen grenzen. Het was nooit genoeg. ‘Meer bezit’ leek (en lijkt) het adagium van zo’n beetje iedereen.

Sommige streken en volkeren begonnen een voorsprong te krijgen op het wereldtoneel. Daar zijn verschillende oorzaken voor te vinden. De titel van het boek Zwaarden, Paarden en Ziektekiemen van Jared DiamondJared Diamond — Zwaarden, Paarden en Ziektekiemen verraadt een drietal manieren waarop Europese volkeren een voorsprong hadden op kunnen bouwen op de rest van de wereld. Diamond beschrijft bovendien de fysische geografie van Europa en het bijbehorende klimaat als een groot voordeel voor de ontwikkeling van economieën: Europa heeft een kenmerkende geografie met allerlei schiereilanden waarbij een klein landoppervlak juist een enorme kustlijn heeft: veel volkeren hadden op deze manier toegang tot water, toen en nu een belangrijke handelsweg. De relatief warme golfstroom zorgde bovendien voor een gematigd klimaat met zeer regelmatige regens. In het boek Arm en Rijk van David S. Landes gaat verder in op deze ‘ongelijke bedeling door de natuur’David S. Landes — Arm en Rijk met als belangrijkste verschillen tussen plekken het klimaat en de bijbehorende temperaturen en neerslagvormen en verschillen tussen warme, koude, natte en droge periodes en de intensiteit ervan. Landes heeft het enerzijds over rechtstreekse effecten van ‘de natuur’ zoals hitte en daarnaast secundaire effecten, zoals de aanwezigheid van ziekten in tropische gebieden, die zich beter kunnen verspreiden zonder de aanwezigheid van koude winters. Daar kwamen we natuurlijk rijkelijk laat achter. Een ziekte als mal-aria werd aanvankelijk toegeschreven aan slechte moeraslucht. Door het dempen van moerassen ging de ziekte over, maar dat kwam natuurlijk enkel omdat de overbrengers van de parasiet met de ziekte, muggen, zich niet meer konden voortplanten zonder stilstaand water.

Aan het einde van de middeleeuwen waren een aantal Europese volkeren die rijk waren geworden en zodoende ook hun rijken hadden gesticht. Door informatie over handelsroutes, behoefte aan nieuwe spulletjes en een menselijke drang naar avontuur, werden er steeds nieuwe en verdere handelsmissies ondernomen. Zulke handelsmissies waren voor allerlei doeleinden uitermate geschikt. Zo ontstonden er de eerste bedrijven die een risico namen om waardevolle handelswaar te kunnen verkrijgen, maar ook kans hadden om te zinken en niet eens met lege handen maar überhaupt niet terug te komen. Ook hadden heersers van landen er belang bij om nieuwe gebieden te ontdekken om ze eventueel later aan hun rijk te kunnen toevoegen. Meer onderdanen, meer handel, meer spulletjes, meer geld, meer macht, meer… wat eigenlijk? En dan waren er vaak nog missionarissen die het belangrijk vonden om het woord van hun favoriete god over de wereld te verspreiden. Er was nog een groep mensen, de wetenschappers. Die vonden het interessant om onbekende streken, gebruiken, volkeren, culturen, individuen, plekken, planten, dieren, klimaten, stenen, fossielen, rivieren en ideeën te ontdekken en te beschrijven. Samen hadden ze dus voldoende redenen om (bij voorkeur) het ruime sop te nemen. Overheden, bedrijven, wetenschappers en missionarissen versterkten elkaar op zulke reizen.

Het behoeft geen nadere toelichting wat er in de tweede helft van het tweede millennium is gebeurd. Het Westen heeft een flink stempel gedrukt op de rest van de wereld. Landes beschrijft dan ook een ‘West-Rest’-verdeling over de wereld. Volgens hem zijn er twee stromingen van uitleg over de verschillen tussen deze twee:

Sommigen beschouwen de welvaart en de dominante positie van het Westen als de triomf van goed over kwaad. De Europeanen, zeggen ze, waren slimmer en beter georganiseerd, en werkten harder; de rest was onwetend, arrogant, lui, achtergebleven en bijgelovig. Anderen zien het juist omgekeerd: de Europeanen, zeggen ze, waren agressief, meedogenloos, hebzuchtig, gewetenloos en hypocriet; hun slachtoffers waren gelukkig, onschuldig en zwak — een willige prooi, die dan ook met huid en haar verorberd is.David S. Landes — Arm en Rijk

David S. Landes

Dat het juist de Europeanen waren die zich hadden voorgenomen om de wereld te veroveren—of, als ze zich dat niet hadden voorgenomen, het wel deden zodra ze kans kregen—maakt eigenlijk niet uit. De vraag is juist: waaróm vinden mensen en groepen mensen het zo belangrijk om hun rijk en rijkdommen te proberen uit te breiden, ten koste van anderen? Of is het juist helemaal geen bewuste keuze? Zijn vooruitgang en beschavingen juist experimenten, zoals Ronald Wright het in Kleine geschiedenis van vooruitgang noemt?

Op vruchtbare grond aan de oever van een rivier een klein dorpje bouwen is een goed idee, maar als dat dorpje uitgroeit tot een stad die alle vruchtbare grond in beslag neemt, dan wordt het een slecht idee. (…) Het onvermogen van de mens om gevolgen op de lange termijn te voorzien — of althans er rekening mee te houden — is misschien een gevolg van het feit dat we miljoenen jaren als jagers/verzamelaars van de hand in de tand hebben geleefd? Misschien is het ook weinig meer dan een combinatie van laksheid, hebzucht en domheid, die wordt bevorderd door de vorm van de sociale piramide. De concentratie van macht aan de top van grootschalige samenlevingen heeft tot gevolg dat de elite belang heeft bij het behoud van de status quo; in tijden van tegenspoed blijft het hen nog lang voor de wind gaan, terwijl het milieu en het gewone volk al veel eerder met de gevolgen worden geconfronteerd.Ronald Wright — Kleine geschiedenis van vooruitgang

Ronald Wright

Is er een verschil tussen persoonlijke rijkdom en rijkdom als groep? Hebben samenwerken, samen leven en de enorme toename van het aantal mensen die er tegelijk op aarde rondlopen ervoor gezorgd dat er onbegrijpelijke verschillen zijn ontstaan tussen wat een groep (en dus een gemiddeld persoon) belangrijk acht, en de voorkeuren van een individu (dat nooit het gemiddelde is)?

Volgens Nassim Taleb bestaat (persoonlijke) rijkdom als ‘zorgeloos slapen, een helder geweten, wederzijdse dankbaarheid, afwezigheid van afgunst, (…) spierkracht, fysieke energie, veelvuldig lachen, geen maaltijden alleen, geen gymles, wat fysieke arbeid (of hobby), een goede stoelgang, geen vergaderruimtes en periodieke verrassingen’. Het is volgens hem daarom ‘grotendeels subtractief’Nassim Taleb - Antifragile. Maar als rijkdom subtractief is—als rijkdom de afwezigheid van de behoefte aan meer is—waarom lijkt de wereld dan grotendeels te draaien om winsten (overschotten), groei van winsten (steeds grotere opeenvolgende overschotten) en groei van de groei van winsten (steeds grotere verschillen tussen opeenvolgende overschotten)?

Wat drijft groepen van mensen in het nastreven van rijkdom? Waarom zijn ‘nieuw’, ‘meer’ en ‘meer meer dan de vorige meer’ zo belangrijk?

Dezelfde vragen worden beschreven (maar volgens mij niet beantwoord) in de bekende parabel van de visser en de zakenman, waarin een zakenman op vakantie op een tropisch eiland een visser tegenkomt met een prachtige vangst en vraagt hoe lang hij erover heeft gedaan om deze buit binnen te halen. ‘Een half uurtje’ zegt de visser ‘Ik kan knettergoed vissen, dus ik ga ’s ochtends even de zee op en ben dan zo weer terug’. Waarop de zakenman zich afvraagt wat de visser dan zoal op een dag doet. ‘Een beetje vissen, luieren, tijd met mijn vrouw en kinderen doorbrengen, een wijntje drinken en uitgebreid eten, dansen en zingen met de mensen in m’n dorp,’ reageert de visser. De zakenman, nu een beetje geïrriteerd door de domheid van de visserman die zijn zakelijke groeipotentie niet doorheeft, vraagt zich af waarom de visser niet wat meer uren besteedt aan vissen, zodat hij meer kan vangen, meer kan verdienen, een grotere boot kan kopen, mensen aan het werk kan zetten, z’n vloot kan uitbreiden, nog meer kan vissen en al na misschien 15 jaar groei z’n bedrijf kan verkopen voor miljoenen. Ziet de visser dan niet de ongekende mogelijkheden? Want, zo redeneert de zakenman, ’als je je bedrijf hebt verkocht, kun je met pensioen, op een tropisch eiland wonen, een beetje vissen, luieren, tijd met je vrouw en kinderen doorbrengen, een wijntje drinken en uitgebreid eten, dansen en zingen met de mensen in je dorp.’

Cultuur

n de economie wordt er nagedacht over hoe mensen zich het beste het meest waardevolle in goed overleg (door handel) kunnen toe-eigenen. Of: hoe mensen handelen met schaarste als randvoorwaarde. Of: de verdeling van een beperkt aantal spulletjes. In de filosofie wordt er (onder andere) nagedacht over wat het beste is voor de mens. Wat goed is. Voor het individu en voor de groep. Beide studies hebben het over wat ‘zou moeten zijn’. Dat doen ze op basis van lessen uit het verleden en het analyseren van wat er nu is. Samen met geschiedkundigen kunnen ze iets vertellen over een ideale wereld. Een wereld die nooit bestaan heeft, nooit bestaat en nooit zal bestaan, maar die wel een streven zou kunnen zijn. En dan heeft iedere econoom, iedere filosoof en iedere geschiedkundige daar weer persoonlijke opvattingen over, afhankelijk van de sociale en culturele inbedding van het denken van die persoon.

Die studies gaan voor altijd door, want het ís nooit zoals het zou moeten zijn. Het is namelijk zoals het is. En hoe het is, in groepsverband althans, heet cultuur. In zijn boek Culturen sterven langzaamRik Pinxten — Culturen sterven langzaam gebruikt Rik Pinxten de volgende definitie van cultuur:

(H)et geheel van gebruiken, overtuigingen en tradities van een bepaalde gemeenschap. Kortom, een cultuur omvat alles wat niet tot de natuur van de mens behoort. Het is alles wat niet is aangeboren, maar door de mens wordt geleerd om te kunnen overleven. De hoogcultuur (kunsten en eventueel religie) vormt slechts een onderdeel van dit grotere geheel.

Rik Pinxten

Geert en Gert Jan Hofstede, og’s van cultuuronderzoek, die overigens helemaal niet vinden dat culturen langzaam sterven, beschrijven het in Allemaal andersdenkendenGeert Hofstede et al — Allemaal andersdenkenden als volgt:

De collectieve mentale programmering die de leden van één groep of categorie mensen onderscheidt van die van andere.

Geert Hofstede et al

Het is nu de vraag of cultuur de spiegel van de economie is of andersom, of geen van beiden. Zorgt een hogere welvaart (meer spullen) voor een hoger welzijn (minder verlangens), zoals John Stuart Mill voorspeldeRutger Bregman — Naar een nieuwe vrijheid (in: #onaf — over de zin van onafhankelijkheid in cultuur en media). In theorie wel dus, zal de econoom betogen. Verlangens worden beantwoord. De praktijk blijkt anders. Cultuur en economie gaan hand in hand.

Volgens psycholoog John Vervaekehttps://www.youtube.com/playlist?list=PLND1JCRq8Vuh3f0P5qjrSdb5eC1ZfZwWJ begint cultuur in de hersenen van het individu. De neurowetenschappen bestudeert de werking ervan. Hersenen verwerken prikkels—data is een mooi populair woord—tot informatie. Op die manier worden er betekenissen gegeven aan natuurlijke fenomenenDe processen waarmee dit gebeurt wordt tegenwoordig nagebootst met machine learning.. De psychologie bestudeert het gedrag van mensen op basis van de processen waarop betekenissen worden toegekend. De volgende stap naar cultuur betreft linguïstiek of taalkunde, de studie van hoe mensen door middel van klanken betekenissen kunnen communiceren, direct of met vertraging (door het op te schrijven of anderszins te documenteren) aan anderen. Antropologen, maar ook sociologen en cultureel geografen, bestuderen de relaties tussen mensen.

Cultuur is een mengelmoes van groepen betekenissen. Het het gemiddelde gedrag van een afgebakend stukje hoi polloi, maar dan wel juist afgebakend door cultuur weer te gebruiken om te bepalen wie nou precies wel of niet tot die hoi polloi behoren. Het mooie van cultuur is dat het niet te sturen is. Je kunt niet eisen dat een cultuur een cultuur moet zijn. Het is simpelweg wat een grote groep mensen doet. Zodra mensen anders gaan doen, dan is de cultuur anders. Dat maakt het zo interessant. Waar economie en filosofie nadenken over wat ‘zou moeten zijn’ is de cultuur gewoon ‘wat is’.

De grote paradox van het bestuderen van culturen is dat het geven betekenissen aan manieren van toekennen van betekenissen is. Als iemand binnen een bepaalde cultuur de eigen cultuur gaat bestuderen, interfereert de cultuur zichzelf. Gaat de exponent van de ene cultuur de andere cultuur bestuderen, dan zijn er per definitie interpretatieverschillen. Kortom: het is ook nooit goed. En daarom is het zo’n beetje overal een heet hangijzer maar tegelijkertijd ook zo leuk om eindeloos over te ouwehoeren. Daar komt nog eens bij dat ‘de cultuur’ niet bestaat. Dus de ene persoon behoort gedeeltelijk of geheel tot een veelvoud aan culturen en de volgende in de rij ook, maar wel tot andere culturen. Het is het verschrikkelijke lot van de sociale wetenschappen.

Hofstede en Hofstede schrijven in Allemaal andersdenkenden dat cultuur evolueert, precies zoals soorten zich evolueren: door het belang van de groep (de soort) voorop te stellen en niet het individu. Individuen die te individualistisch zijn, sterven vanzelf uit. Kant redeneert daarom dat het goede de behoeftes van de groep prioriteit geven. Het slechte is je eigen behoeftes prioriteit geven.Geert Hofstede et al — Allemaal andersdenkenden Hofstede en Hofstede schrijven: ‘Cultuur is geëvolueerd om groepscoördinatie te verbeteren en één van de voorwaarden daarvoor is het in stand houden van groepsgrenzen. De motor achter culturele evolutie is de dynamiek tussen splitsing en fusieGeert Hofstede et al — Allemaal andersdenkenden, oftewel: autonomie en binding.

Hofstede en Hofstede plaatsen cultuur tussen natuur en persoonlijkheid, waarbij natuur universeel en aangeboren is en persoonlijkheid specifiek voor het individu en aangeboren én aangeleerd is. Cultuur is specifiek voor een groep en ook aangeleerd. Angst en woede zijn onderdeel van de menselijke natuur, een gek hoedje opdoen juist cultuur (of persoonlijkheid).

Ieder individu behoort tot meerdere groepen en dus tot meerdere culturen. In iedere cultuur heerst een collectieve neiging om een bepaalde gang van zaken te verkiezen boven een andereGeert Hofstede et al — Allemaal andersdenkenden op het gebied van waarden. Aristoteles kon wel mooi een lijstje maken met wat de juiste waarden zijn, maar dan is dan weer de cultuur die impliciet en expliciet bepaalt wat ‘voldoende’ goed, schoon, veilig, fatsoenlijk, normaal, logisch en rationeel isGeert Hofstede et al — Allemaal andersdenkenden. Als individu is het daarom altijd veel makkelijker om je te beperken tot maar één cultuur, waarin allerlei gebruiken en opvattingen samenkomen. Dan zit je nooit in een spagaat tussen twee culturen.

Culturen, net als soorten, evolueren, altijd, vanzelf, zonder plan, maar wel padafhankelijk. En sneller ook, door een grotere populatie en meer contact tussen verschillende delen van die populatie. De enige mogelijkheid is leren samenleven zonder te willen dat anderen net zo worden als zij. Iedere andere weg loopt dood.Geert Hofstede et al — Allemaal andersdenkenden

Industrie

Weet je wat vet is? Kapitalisme. Een systeem waarin iedereen met elkaar concurreert zodat er, in theorie, altijd de meest efficiënte manier wordt gevonden om te produceren, zodat iedere consument, in theorie, de meest voordelige manier kan vinden om specifieke producten te consumeren.

Het resultaat maar ook de verschijningsvorm van kapitalisme is industrie: een van ijver afgeleide term voor het fabrieksmatig, en dus massaal, produceren van goederen (en diensten). Schaalvergroting is, in theorie, beter voor producenten, consumenten en de omgeving. Het resultaat van dit systeem is, in theorie, meer geld, de universele tegoedbon.

Cultuurindustrie

Theodor Adorno en Max Horkheimer schreven in de jaren veertig van de twintigste eeuw een vrij onleesbaar boek getiteld Dialectiek van de VerlichtingMax Horkheimer & Theodor W. Adorno — Dialectiek van de Verlichting (Ik las—nee probeerde te lezen—de vertaling van Michel van Nieuwstad). Gelukkig zijn er bijna honderd jaar later genoeg eloquente indiviuen die het werk in begrijpbare taal hebben vertaald. Één van deze personen is Stephen West, die in zijn podcastserie over een Duitse filosofische en sociologische stroming, genaamd De Frankfurt School, het werk van Adorno en Horkheimer op eenvoudige en meeslepende wijze uitlegthttps://www.philosophizethis.org/transcript/episode-110-transcript. West spreekt over het hoofdstuk over de cultuurindustrie waarin de twee Duitse auteurs zich afvragen hoe het komt dat, ondanks alle individuele en collectieve verbeteringen en vooruitgang die kapitalisme ons heeft geboden, mensen nog steeds vervreemd raken van de wereld en neigen naar passiviteit. Het antwoord daarop, volgens hen, is de titel van hun hoofdstuk en ook dit hoofdstuk: de cultuurindustrie.

Volgens Horkheimer en Adorno moeten we niet vergeten dat het leven kunst imiteert, omdat kunst mensen anders naar de wereld laat kijken. Kunst creëert nieuwe paradigma’s. Het zijn zijwegen, afslagen, bruggen, liften, tunnels en spiegels naar een nieuwe dimensie. Kunst is niet per se gemakkelijk om te consumeren; het zou je aan het denken moeten (kunnen) zetten. Maar wat de cultuurindustrie doet is kijken wat de meeste mensen aan het doen zijn (en daaruit gedestilleerd: waar ze behoefte aan hebben) en dat verkopen als zogenaamde kunst. Popcultuur maakt mensen passief omdat het gemakkelijk te consumeren is, vaste zichzelf als succesvol bewezen patronen heeft. Popcultuur is populaire cultuur: dat wat de massa al deed. Het is hetzelfde recept, steeds met een kleine verandering om de populatie precies net te laten denken dat het iets nieuws is. De meeste film en muziek zijn simpele adaptaties van wat ervoor al succesvol was voor de meeste mensen. Het is waar iedereen op zit te wachten en wat daardoor een zeer reële kans geeft op winst. Kunst is een product geworden dat je kunt kopen en kunt consumeren, waardoor het zijn effect verliest.

Olifantenpaadjes

Waarom dit deel van het boek Olifantenpaadjes heet is als volgt. Een olifantenpaadje wordt binnen de sociale geografie (en daarbuiten) gebruikt voor de vorming van een afgesleten pad door veelvuldig gebruik. Dit pad is niet-officieel, dus niet-bestraat of niet volgens een plan. Je ziet olifantenpaadjes vaak in uitgesleten in grasvelden, wanneer de bestrating in rechte hoeken is aangelegd, maar de kortste looproute diagonaal over het grasveld is. Door massaal platdrukken en beschadigen van gras en ondergrond blijft er slechts een zandpad over. De gemeente kan wel mooi hebben bedacht dat mensen in een rechte hoek moeten lopen, maar dat is niet efficiënt, en over gras (en later zand) kun je ook prima lopen. Een olifantenpad is antifragielIk heb Nassim Taleb in Antifragile er niet over zien schrijven, maar ik weet bijna zeker dat ik de term juist gebruik.: hoe vaker het wordt gebruikt, hoe beter het wordt. Olifantenpaadjes ontstaan ook elders, om obstakels heen, tussen twee wegen en door heggen. Het is een prachtig fenomeen, omdat het veel zegt over collectief en repetitief gedrag. Vanzelfsprekend zijn olifantenpaadjes genoemd naar de in de omgeving zichtbaar gemaakte looproutes van olifanten (door die olifanten), de grootste landzoogdieren op aarde, die bij uitstek als symbool kunnen worden gebruikt voor het creëren van hun eigen favoriete looproutes omdat ze vanwege hun omvang hun omgeving niet lijken te ontzien. Hoewel olifanten heus wel om een boom of een steen heen kunnen lopen en veel meer verschillende soorten landzoogdieren dit soort paadjes gebruiken en creëren en olifantenpaadjes in stedelijke omgevingen niet door olifanten gemaakt worden maar door mensen, wordt de term olifantenpaadjes liever gebruikt dan mensenpaadjes. We moeten het er maar mee doen.

Olifantenpaadjes worden vaak als metafoor gebruikt voor het verschil tussen wat is (de geplande en uitgevoerde bestraatte delen) en wat zou moeten zijn (het ingesleten pad)Je zou wat is ook kunnen uitleggen als het ingesleten pad en wat zou moeten zijn als het bestraatte pad, maar dat moet je maar even zelf weten.. Sommige architecten maken slim gebruik van olifantenpaadjes en hebben, in plaats van vooraf looppaden te plannen en te bestraten, besloten eerst ergens een grasveld aan te leggen en te kijken welke paadjes uitslijten om vervolgens precies die paadjes te voorzien van bestrating.

Het bestraten van olifantenpaadjes is mij betreft weer een schitterende metafoor voor de cultuurindustrie: kijken naar collectief gedrag en daar producten voor verzinnen. Er ontstaat een pad en dat wordt bestraat. Vervolgens ontstaat er elders een nieuw pad en dat wordt weer bestraat. Zo blijft de cultuurindustrie zichzelf voor altijd vormgeven. Er is collectief gedrag en iemand verzint er een product voor. Vervolgens ontstaat er, door wat voor reden dan ook, nieuw, net anders gedrag (en een nieuw paadje) en daar wordt weer een nieuw product voor verzonnen. Herhaal. Profiteer.

De paadjes zijn het gedrag en de bestrating is het product, maar waarom houden mensen zo erg van spulletjes kopen?

Adorno en Horkheimer gebruiken in hun stuk over de cultuurindustrie een populaire kritiek tegen massaproductie: waar de ambachtsman nog iets van zichzelf in z’n product kan leggen en de autarkische persoon alleen werkt voor zichzelf of zijn familie of groep, is de arbeider in een kapitalistisch systeem vaak slechts een onderdeel van een veel groter productieproces. Er wordt op individueel niveau nauwelijks iets gecreëerd. Er is geen toevoeging van het zelf aan het product of aan de dienst. En wanneer je als werknemer slechts bijdraagt aan een minuscuul onderdeel van een proces dat simpelweg als doel heeft meer spulletjes verkopen, dan is het niet zo moeilijk om te concluderen dat mensen zich vervreemden van hun werk. Als het werk niet creëren (iets maken uit niets) maar iets produceren (instructies opvolgen) is, dan doodt dat de geest. Het enige wat nog rest is het consumeren van de producten van de cultuurindustrie: massamedia.

Het gevolg, volgens Adorno en Horkheimer, is dat er een wereld ontstaat waarin mensen acht uur per dag afgestompt worden en niet anders kunnen en willen dan passief consumeren wanneer ze klaar zijn met produceren. Werknemer en consument zijn twee rollen en niemand kijkt raar op van het gebruik van deze termen. We zijn ze allebei en houden de cultuurindustrie in beide rollen stevig in stand.

‘Er is geen duivelse gast genaamd Edward J. Huis die het huis heeft uitgevonden’, vertelt Stephen West in de serie over de Frankfurt School in zijn podcast Philosophize this!https://www.philosophizethis.org/transcript/episode-110-transcript. Er is niemand die een groot plan van vervreemding en passiviteit dirigeert. Bedrijven, marketeers of werknemers hoeven individueel niet aangesproken te worden op hun rol in dit systeem, maar het systeem is er wel. Je wordt wakker in een doos (je huis), in een buurt of gebouw zonder veel contact met je buren, je neemt een andere doos (je auto) naar je werk waar je op een snelweg per definitie geen contact hebt met je medeweggebruikers, je gaat vervolgens acht uur lang in een doos (je werkplek) zitten waar je aan een klein onderdeel van een niet zo heel boeiend geheel werkt en gaat vervolgens weer in je doos terug naar je doos. Het is niet logisch om te veronderstellen dat je na dit werk een vreemde taal gaat leren of filosofische boeken door gaat spitten. Geestdodend werk maakt passief.

Eén van de voornaamste kritieken op dit systeem is dat waar je eerder samen met een groepje mensen in, met, voor en aan dat groepje werkte, je nu slechts verantwoordelijkheid aflegt aan een baas, die vaak gezichtsloos is. Het gemeenschappelijke land is opgeëist door slimmeriken die een hekje om het land zetten en individualisten maken van mensen zonder gemeenschappelijk bezit. De verantwoordelijkheid naar de gemeenschap werd verlegd naar een baas terwijl werknemers elkaars concurrenten werden. Van positieve vrijheid met als belangrijkste doel het nastreven van gemeenschappelijke doelen naar een focus op negatieve vrijheid waar je slechts op zoek kunt gaan naar momenten waarop niemand zich met je bemoeit.

Donald Palmer schrijft in Filosofie voor BeginnersDonald Palmer — Filosofie voor Beginners dat denken een reactie op het onzekere is en dat gedachten die niet resulteren in acties die de ervaring opnieuw ordenen, nutteloze gedachten zijn. Wanneer we maar slechts blijven produceren en consumeren wat we toch al deden en toch al wilden, dan komen we niet verder. Dan hebben we misschien wel steeds meer geld, maar wat moeten we er dan mee kopen?

Kunst

Noch zelf noch rijkdom kan worden gemeten in wat je consumeert of bezit.Rolf Potts - Vagabonding

Rolf Potts

Yin en Yang zijn de twee Chinese termen die verwijzen naar twee onderdelen van een Daoïstisch symbool. Het symbool, dat zeer handig ‘yin-yangsymbool’ wordt genoemd, is een cirkel met daarin twee slangachtige vormen, één zwart en één wit. Het symbool staat voor het leven maar ook voor hoe te leven. Het bestaat uit de twee ultieme categorieën van realiteit: orde en chaos, maar het witte (yin) en het zwarte (yang) vlak betekenen meer dingen. Yin staat voor het vrouwelijke, de maan, kou, haat, stilte en duisternis. Yang staat voor het mannelijke, de zon, warmte, liefde, beweging en licht. Het is juist een krachtig symbool omdat het laat zien dat het ene niet zonder het andere kan bestaan. Het witte vlak bevat een zwarte stip. Het zwarte vlak bevat een witte. Chaos kan door een klein sprankje orde weer herstellen. Orde kan door iets kleins ontaarden in chaos. En dan zijn er nog de twee vlakken die precies in elkaar passen. Het symbool bevat een vloeiende grenslijn tussen wit en zwart, zwart en witIk gebruik hiervoor een uitleg van Jordan Peterson in een H3 podcast die offline gehaald is.. Het is zo’n krachtig symbool omdat het aangeeft dat het leven (en de juiste manier van leven), volgens het daoïsme, een samenwerking tussen de twee is. De realiteit bestaat uit wat er is en alle mogelijke mogelijkheden. Precies op de grens tussen de twee kleuren is waar de zin van het leven te vinden is.

Op de grens van wit en zwart is ook waar de kunsten zich bevinden. De auteur Steven Pressfield vergelijkt in zijn boek The war of artSteven Pressfield - The art of war de amateur met de professional. Het woord amateur, afgeleid van amare, dat liefhebben betekent, zou kunnen wijzen op de beweegredenen van de amateur om iets te doen: vanwege de liefde voor de bezigheid (en niets anders). Pressfield veegt echter de etymologie van tafel en draait het, zonder opgaaf van reden, om: hij noemt de professionals juist mensen die zich geen zorgen maken om wat anderen van ze vinden en amateurs juist mensen die dat wel doen. Want anders waren die amateurs wel professionals toch?

Laten we het even recht zetten: het onderdeel pro betekent vooraf en fessio staat voor een gelofte, een eed. Een professional is iemand die van tevoren een zekere standaard belooft. Het is iemand die volgens voorwaarden werkt, iemand van wie je een zekere kwaliteit kunt verwachten. Er zit zo juist in het woord een bepaalde afhankelijkheid tussen twee partijen opgesloten. Dit in tegenstelling tot de amateur, degene die liefheeft en zich niet bekommert over andere individuen.

Wie maakt zich dan druk om de mening van anderen? De professional of de amateur?

Hoewel Pressfield het wat mij betreft precies fout heeft in zijn vergelijkingen tussen amateurs en professionals (niet de amateur maar juist de professional heeft grandioze fantasieën), geeft hij wel heldere inzichten over wat de opdracht of de beweegreden van de kunstenaar is. Hij legt uit dat mensen miljoenen jaren als sociale wezens hebben geleefd: het belang van de groep en de soort stond voorop. Tot er een paar duizend jaar geleden iemand het idee van individualiteit en vrijheid opperde, begrippen en ideeën die pas een paar honderd jaar geleden tijdens de Verlichting extra veel aandacht kregen. Misschien is het wel aan de kunstenaar om zich constant af te vragen hoe is om een vrij individu te zijn en wat er dan gedaan moet worden. Misschien is iedere kunstuiting wel een mogelijk antwoord op die vraag, maar wel steeds het verkeerde.

De Franse filosoof Roland Barthes beschrijft de verschillen tussen amateurs en professionals als volgt:

De amateur wordt niet noodzakelijkerwijs gedefinieerd door een mindere kennis, een onvolmaakte techniek... maar veeleer hierdoor: hij is degene die niet tentoonstelt, degene die niet van zich laat horen. De betekenis van deze verduistering is als volgt: de amateur probeert alleen zijn eigen genot te produceren. (…) als hij eenmaal exposeert en van zich laat horen, als hij eenmaal een publiek heeft, moet zijn plezier in het reine komen met een ‘beeld’, dat is het discours dat de Ander biedt over wat hij doet.Roland Barthes in een tekst over de kunstenaar Bernard Réquichot, ‘Réquichot and his Body’, in: The Responsibility of Forms: Critical Essays on Music, Art, and Representation, Berkeley/Los Angeles, University of California Press, 1991, p.230

Roland Barthes

De amateur is juist iemand die het hartstikke goed begrepen heeft (wellicht zonder dat zij haar best deed om iets te begrijpen). Iemand die snapt dat vooraf afspreken wat je gaat doen en tot welke categorie het behoort, juist ervoor zorgt dat iedereen zich tegen je werk aan gaat zitten bemoeien. De amateur begrijpt dat de remedie tegen de anxiety, die ontstaat door te bewegen in een hiërarchie, is om buiten de hiërarchie te stappen. En daar is Pressfield het dan ook weer mee eens. Volgens hem is het het ego dat ons in die hiërarchieën drukt: wedijveren met anderen, vechten om naar boven te komen, de status quo verdedigen tegen aanvallen van onder, geluk en succes meten en acteren naar anderen op basis van rangorde en het evalueren van acties op basis van het effect op anderen.

De kunstenaar is een non-confirmist bij uitstek. Iemand die ‘zich weigert te specialiseren, terwijl dat van bijna ieder ander beroep werd geëist in het kader van een steeds radicalere arbeidsdeling’.Peter Bürger

Hij is degene die iets te doen heeft wat nergens voorgeschreven staat, in tegenstelling tot zijn medemensen, die maar al te goed weten wat iedere dag hen brengt – wat tegelijk een vloek en een geruststelling is.Dirk Lauwaert — De Roeping, De Kunstenaar en hun Carrière,

We kunnen kunst dus niet vastleggen. We kunnen het niet verkopen. Er zijn geen sequels in kunst. Geen featurings.

De kunstenaar is precies niet degene die maakte waar we eigenlijk allemaal al behoefte aan hadden, gepresenteerd in de vorm die we al kenden, in een herkenbare stijl, uitgevoerd door bekende populaire mensen, in samenwerking met die multinational, met een prachtig budget vermarkt op populaire platforms en plekken. Integendeel. We weten nog niet wie en wat de kunstenaar is.

Dit boek is onder constructie en ik ben tot hier gekomen.

Jelmer

Voetnoten